Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 maart 2017 in de zaak tussen
de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
10 juli 2015 kon worden aangepast. Appellanten hebben op 4 april 2016 en daarom te laat verzocht om een aanpassing van de aanvraag. Gelet op het moment waarop appellanten het verzoek tot aanpassing van de aanvraag hebben ingediend kan verweerder dit verzoek alleen honoreren als sprake is van een kennelijke fout in de zin van artikel 4 van de Uitvoeringsverordening (EU) nr. 809/2014 van de Commissie van 17 juli 2014. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een kennelijke fout hanteert verweerder als uitgangspunt het werkdocument van de Europese Commissie (nr. AGR 49533/2002) (werkdocument). Op grond van dit werkdocument kan worden gesproken van een kennelijke fout, indien er een tegenstrijdigheid in de aanvraag zit die bij summier onderzoek van de aanvraag opvalt, die wijst op een vergissing en het redelijkerwijs is uitgesloten dat dit ten tijde van de opgave conform de bedoeling was. Dat appellanten ervoor hebben gekozen om voor percelen 16 en 23 niet te verzoeken om uitbetaling van betalingsrechten, omdat zij in de veronderstelling verkeerden dat zij daarvoor geen betalingsrechten zouden ontvangen maakt volgens verweerder niet dat sprake is van een kennelijke fout. Voor de percelen 16 en 23 zijn daarom terecht geen uitbetalingsrechten toegekend. De omstandigheid dat appellanten onbekend waren met de wet- en regelgeving komt voor rekening en risico voor appellanten en is voor verweerder geen aanleiding om alsnog in strijd met wet- en regelgeving over te gaan tot uitbetaling van betalingsrechten voor de percelen 16 en 23.
15 mei 2015 de percelen 16 en 23 niet hebben opgegeven voor uitbetaling van toeslagrechten. Dat zij de betalingsrechten voor deze percelen ook willen hebben uitbetaald, hebben zij bij het bezwaarschrift van 4 april 2016 ter kennis van verweerder gebracht.
15 juni 2015 (artikel 24 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013, gelezen in samenhang met de artikelen 13 en 22 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 809/2014 van de Commissie van 17 juli 2014, de artikelen 1 en 3 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/747 van de Commissie van 11 mei 2015 en artikel 4.2, zesde lid, van de Uitvoeringsregeling). Wordt de termijn met meer dan 25 kalenderdagen overschreden, dan wordt de aanvraag niet-ontvankelijk geacht en worden aan de begunstigde geen betalingsrechten toegewezen en wordt geen steun verleend (artikelen 14 en 13 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 van de Commissie van
11 maart 2014. Dit betekent dat bij een aanvraag ingediend na 10 juli 2015 geen betalingsrechten worden toegewezen en geen steun wordt verleend. Wijziging van de aanvraag na deze datum kan op grond van artikel 4 van Verordening 809/2014 indien sprake is van een kennelijke fout. Ingevolge deze bepaling mogen steunaanvragen, bijstandsaanvragen of betalingsaanvragen te allen tijde na de indiening ervan worden gecorrigeerd en aangepast in geval van kennelijke fouten die door de bevoegde autoriteit worden erkend op basis van een algemene beoordeling van het specifieke geval en mits de begunstigde te goeder trouw heeft gehandeld. De bevoegde autoriteit mag kennelijke fouten slechts erkennen indien deze gemakkelijk kunnen worden geconstateerd bij een administratieve controle van de informatie in de in de eerste alinea bedoelde documenten.
Beslissing
mr. S.M. van Ditmarsch, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
8 maart 2017.