ECLI:NL:CBB:2017:33
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake bestuurlijke boete op grond van de Meststoffenwet met betrekking tot overschrijding van gebruiksnormen
In deze zaak heeft appellant, een akkerbouwer, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin zijn beroep tegen een bestuurlijke boete wegens overtreding van de Meststoffenwet (Msw) ongegrond werd verklaard. De staatssecretaris van Economische Zaken had op basis van een controle in 2011 vastgesteld dat appellant de gebruiksnormen voor meststoffen had overschreden. De boete van € 24.110,- werd opgelegd op 28 januari 2013. Appellant betwistte de overtreding en stelde dat hij geen mest had uitgereden op zijn land, maar dat dit door een loonbedrijf was gedaan. Hij voerde aan dat hij niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de handelingen van het loonbedrijf en dat hij niet op de hoogte was van de overschrijdingen van de gebruiksnormen.
Tijdens de zitting op 11 januari 2017 was appellant niet aanwezig, maar de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat appellant als functionele dader kon worden aangemerkt, omdat hij onvoldoende toezicht had gehouden op de naleving van de gebruiksnormen door het loonbedrijf. Het College concludeerde dat appellant had moeten zorgen voor duidelijke afspraken en toezicht op de uitvoering van de werkzaamheden. De rechtbank had terecht geoordeeld dat appellant onvoldoende maatregelen had genomen om overtredingen te voorkomen.
Het College vernietigde de uitspraak van de rechtbank en herzag de boete tot € 12.055,-, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van appellant, die op € 2480,- werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 19 januari 2017.