In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 12 juli 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen verschillende loonbedrijven en de staatssecretaris van Economische Zaken. De appellanten, die intermediaire ondernemingen zijn, kregen een voorafmeldplicht opgelegd voor het vervoer van dierlijke meststoffen. Deze maatregel werd ingesteld naar aanleiding van geconstateerde hoge analysewaarden voor stikstof en fosfaat in mesttransporten. De appellanten voerden aan dat de staatssecretaris niet bevoegd was om deze maatregel op te leggen, omdat de Meststoffenwet (Msw) daarvoor geen wettelijke grondslag biedt. Het College oordeelde dat de Msw, in samenhang met het Uitvoeringsbesluit en de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, wel degelijk een basis biedt voor het opleggen van een voorafmeldplicht.
De appellanten betoogden verder dat er geen concrete overtredingen waren en dat de maatregel onevenredig was. Het College stelde vast dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat er overtredingen waren, maar dat dit niet in de weg stond aan het opleggen van de maatregel. Het College concludeerde dat de nadelige gevolgen van de voorafmeldplicht voor de appellanten onevenredig waren in verhouding tot de doelen die met de maatregel werden nagestreefd. Daarom verklaarde het College de beroepen gegrond, vernietigde de bestreden besluiten en herstelde de primaire besluiten. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de appellanten, die op € 1.980,- werden vastgesteld.