In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 29 december 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant, een melkveehouder, en de staatssecretaris van Economische Zaken. De appellant had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van zijn melkveefosfaatreferentie (MVFR) door de staatssecretaris. In het primaire besluit van 5 maart 2015 was de MVFR vastgesteld op 33 kg fosfaat, maar na een gedeeltelijke gegrondverklaring van het bezwaar door de staatssecretaris op 24 juni 2015, werd de MVFR verhoogd naar 125 kg fosfaat. De appellant heeft beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit, waarbij hij stelde dat de staatssecretaris onjuiste gegevens had gebruikt bij de vaststelling van de MVFR.
Tijdens de zitting op 13 september 2016 heeft de appellant zijn bezwaren toegelicht, waarbij hij onder andere aanvoerde dat de staatssecretaris geen rekening had gehouden met de gegevens van een fysieke controle door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en dat hij vreest dat de vastgestelde oppervlakte landbouwgrond hem later zou benadelen. Het College heeft overwogen dat de staatssecretaris niet voldoende zorgvuldig had gehandeld bij de voorbereiding en motivering van het bestreden besluit. Het College heeft vastgesteld dat de appellant geen belang had bij een verdere beoordeling van zijn beroepsgrond over de oppervlakte landbouwgrond, maar dat de staatssecretaris ten onrechte had gesteld dat het bezwaar kennelijk ongegrond was.
Het College heeft het bestreden besluit vernietigd wegens strijd met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de staatssecretaris opgedragen om binnen twaalf weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de overwegingen van het College. De uitspraak is openbaar gedaan en de proceskosten zijn niet vergoed.