Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 november 2016 in de zaak tussen
[appellante 1] V.O.F., appellante sub 1 (16/342 en 16/528)
burgemeester en wethouders van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk, verweerders
Procesverloop
Overwegingen
artikel 2 (http://wetten.overheid.nl/BWBR0007952/2013-07-01)vervatte verboden.
- hier niet ter zake doende - redenen, zoals onder meer is uiteengezet in hoofdstuk 4 van het Algemeen deel van de memorie van toelichting, getiteld “Overwegingen om het primaat voor de beslissing omtrent koopzondagen bij gemeenten neer te leggen” (Kamerstukken II, 2009-2010, 32412, nr. 3, blz. 10 tot en met 10). In de nota naar aanleiding van het nader verslag is voorts opgemerkt dat het hoofddoel van onderhavig wetsvoorstel is om gemeenten in staat te stellen naar eigen inzicht te bepalen of en zo ja hoeveel koopzondagen er per jaar worden toegestaan (Kamerstukken II, 2010-2011, 32412, nr. 6, blz. 2). Hieruit leidt het College af dat de wetgever met artikel 3, eerste lid, van de Winkeltijdenwet, waarin is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening vrijstelling kan verlenen van de in artikel 2 van de wet vervatte verboden, tot uitdrukking heeft willen brengen dat het primaat van deze besluitvorming zowel ten aanzien van het toestaan van winkelopenstelling op zondag als ten aanzien van de vaststelling van het aantal zondagen waarop winkels open mogen zijn, berust bij de gemeenteraad.
“ten hoogste acht dagen”in artikel 2, eerste lid, van de Verordening 2015, gelezen in samenhang met het bepaalde in het tweede en vierde lid van dit artikel, naar het oordeel van het College de vraag op of hiermee aan verweerders de ruimte wordt geboden om minder dan acht koopzondagen aan te wijzen. Uit de hiervoor in 5.6 geciteerde toelichting op artikel 2 van de Verordening blijkt ondubbelzinnig dat verweerders acht zondagen aanwijzen, waarvan vier zondagen gelden voor de gehele gemeente en vier flexibel naar gebied/ branche. Hieruit volgt naar het oordeel van het College dat het niet de bedoeling van de gemeenteraad is geweest aan verweerders de ruimte te bieden om het aantal koopzondagen zelf te bepalen met inachtneming van een minimum van vier en een maximum van acht zondagen. Dit betekent dat artikel 2, tweede en vierde lid, van de Verordening 2015 aldus dient te worden gelezen dat verweerders acht zondagen per kalenderjaar aanwijzen, waarvan vier zondagen eventueel gedifferentieerd naar gebied en/ of branche. Van aantasting van bedoeld primaat van de gemeenteraad is dus geen sprake. Het College wijst er in dit verband nog op dat de bij het aanwijzingsbesluit aangewezen koopzondagen overeenkomstig deze lezing van de Verordening 2015 zijn vastgesteld.