5. De beoordeling van het verzoek
5.1 In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gelezen in samenhang met artikel 19 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie (hierna: Wbbo) onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
5.2 De voorzieningenrechter overweegt, in navolging van ter zake bestaande jurisprudentie van het College (bijvoorbeeld CBb 26 maart 2008, AWB 07/946, www.rechtspraak.nl. LJN BC9397) dat het aanwijzingsbesluit van 2 november 2010 moet worden aangemerkt als een besluit van algemene strekking, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift. Op grond van de ter zake toepasselijke bepalingen in de Awb, in samenhang met artikel 19 Wbbo, kan daartegen bezwaar worden gemaakt en tegen de beslissing op dat bezwaar kan beroep worden ingesteld bij het College.
De voorzieningenrechter gaat er bij een en ander vanuit dat in de Verordening in artikel 5, eerste lid, gelet op het opschrift van en de toelichting bij dat artikel, kennelijk is beoogd verweerders, ondanks het feit dat in de tekst slechts wordt verwezen naar artikel 2, eerste lid, onder b, van de Wet, ook bevoegd te doen zijn om zondagen aan te wijzen, waarop een verbod een winkel voor het publiek geopend te hebben niet geldt.
5.3 De voorzieningenrechter – die, gelet op hetgeen verweerders hebben besloten en hetgeen verzoekster daartegen heeft ingebracht, voldoende spoedeisend belang aanwezig acht – stelt voorop dat verweerders bij het aanwijzen van, kortweg, koopzon- en feestdagen zoals hier aan de orde een grote mate van beleidsvrijheid hebben. Het zijn verweerders die de ter zake relevante belangen in hun beschouwingen dienen te betrekken en tegen elkaar af moeten wegen. Het is niet de taak van de voorzieningenrechter die afweging over te doen of zijn oordeel daarvoor in de plaats te stellen. Een besluit als het onderhavige, waarbij de koopzon- en feestdagen zijn vastgesteld, zoals verweerders bij het bestreden besluit hebben gedaan, komt op inhoudelijke gronden pas dan voor vernietiging in aanmerking indien zou moeten worden geoordeeld dat verweerders na afweging van alle betrokken belangen niet in redelijkheid tot dat besluit hebben kunnen komen. Dat betekent dat de toetsingsmaatstaf die de voorzieningenrechter hier moet aanleggen een terughoudende is.
5.4 Ter uitvoering van die toetsing overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Gelet op de stukken en het onderzoek ter zitting is voor de voorzieningenrechter voldoende komen vast te staan dat het besluit van 2 november 2010 waarbij de koopzon- en feestdagen voor 2011 zijn aangewezen slechts tengevolge van een misverstand in hoge mate tegemoet kwam aan de wensen die verzoekster had op het punt van de vaststelling van koopzon- en feestdagen in 2011.
Vaststaat dat de overige winkeliers in het betrokken gebied hun stem bij het vaststellen van die dagen aanvankelijk niet hebben laten horen.
Dat verweerders van dit laatste een verwijt zou kunnen worden gemaakt is onvoldoende komen vast te staan.
Toen verweerders er aan de hand van de tegen het besluit van 2 november 2010 ingediende bezwaren achter kwamen dat dat besluit zonder de inbreng van andere winkeliers in het betrokken gebied tot stand was gekomen, hebben zij terecht bij het voorbereiden en nemen van de beslissing op die bezwaren alsnog alle relevante feiten en omstandigheden in aanmerking genomen.
Daar hoorden toen derhalve ook de belangen van de overige winkeliers in het betrokken gebied bij. Verweerders hebben dan ook terecht acht geslagen op de omstandigheid dat het merendeel van de betrokken overige winkeliers een andere verdeling van de koopzon- en feestdagen in 2011 voorstond dan verzoekster.
Uiteindelijk hebben verweerders de belangenafweging zo uitgevoerd dat de koopzon- en feestdagen gelijkmatiger, en daardoor ook rekening houdend met de belangen van de andere winkeliers, over het jaar zijn verspreid.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn er onvoldoende aanknopingspunten om te komen tot het oordeel dat verweerders bij afweging van alle betrokken belangen niet tot vaststelling van de koopzon- en feestdagen hebben kunnen komen zoals zij bij het bestreden besluit hebben gedaan.
Voldoende is gebleken dat de belangen van verzoekster ook bij de heroverweging in de bezwaarfase een rol zijn blijven spelen, hetgeen mede blijkt uit de omstandigheid dat onder meer Hemelvaartsdag en tweede pinksterdag – die allebei, zoals verzoekster van belang acht, gesitueerd zijn na uitbetaling van het vakantiegeld in mei – als koopfeestdagen aangewezen zijn gebleven.
Het feit dat verzoekster haar winkel op zondag 3 april 2011 niet heeft opengesteld omdat zij pas in een laat stadium bekend raakte met het bestreden besluit – hoe begrijpelijk het ongenoegen van verzoekster hierover op zichzelf ook is – maakt dit niet anders. Zulks teminder nu ter zitting is gebleken dat verzoekster en verweerders voor 3 april nog telefonisch contact hebben gehad.
5.5 Dat verweerders op het punt van het vaststellen van de koopzon- en feestdagen in de loop der jaren een zodanige koers zouden hebben gevaren dat verzoekster niet langer behoefde te verwachten dat de koopzon- en feestdagen uiteindelijk niet in de door haar gewenste zin over het jaar zouden worden verdeeld is niet gebleken.
Zo heeft verzoekster immers in 2007 – zij het tevergeefs – ontheffing verzocht om op zondag 17 juni 2007 en zondag 1 juli 2007 haar winkel te mogen openstellen.
Reeds hierom faalt de door verzoekster op dit punt opgeworpen grief.
5.6 Verzoekster heeft voorts aangevoerd dat verweerders ten onrechte geen alternatieven voor de thans aangewezen koopzondagen hebben voorgesteld, of alternatieven die tot een andere, in haar ogen evenwichtiger, verdeling zouden kunnen leiden.
De voorzieningenrechter overweegt hieromtrent dat, hoewel niet kan worden uitgesloten dat sommige alternatieven gunstiger zouden kunnen zijn voor verzoekster, geen rechtsregel verweerders verplicht om bij de gebruikmaking van hun ruime bevoegdheid om koopzon- en feestdagen aan te wijzen alternatieven te overwegen, louter omdat sommige daarvan een gunstiger verdeling voor bepaalde winkeliers tot gevolg kunnen hebben. Ook in dit licht bezien kan niet met vrucht worden gezegd dat verweerders in redelijkheid niet tot het bestreden besluit hebben kunnen komen.
5.7 Tenslotte is de voorzieningenrechter van oordeel dat in de motivering van het bestreden besluit en de dat besluit omringende stukken een voldoende passende verantwoording op het punt van de belangenafweging ligt besloten.
5.8 Aangezien geen van de door verzoekster voorgedragen grieven doel treft zal de voorzieningenrechter het beroep van verzoekster ongegrond verklaren.
Voor het treffen van een voorlopige voorziening is derhalve geen aanleiding. Het verzoek daartoe wordt dan ook afgewezen.
5.9 Voor proceskostenveroordelingen bestaat geen aanleiding.