ECLI:NL:CBB:2016:214

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
1 juli 2016
Publicatiedatum
16 augustus 2016
Zaaknummer
14/823
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering ontheffing openingstijden winkel op basis van de Winkeltijdenwet

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 1 juli 2016 uitspraak gedaan in het geschil tussen een supermarkt en het algemeen bestuur van de bestuurscommissie Amsterdam Centrum. De appellant, een eenmanszaak die opereert onder de naam Supermarkt [naam 2], had een aanvraag ingediend voor een ontheffing van het verbod om buiten reguliere openingstijden open te zijn, zoals vastgelegd in de Winkeltijdenwet (Wtw). De aanvraag werd op 10 oktober 2012 door verweerder geweigerd, en het bezwaar van de appellant tegen dit besluit werd op 22 november 2013 ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 10 mei 2016 zijn beide partijen niet verschenen. De appellant voerde aan dat verweerder een onvoldoende belangenafweging had gemaakt en dat de pilot '24 uurs-winkelopenstelling' die in andere stadsdelen was gestart, niet was meegenomen in de overwegingen. Het College oordeelde echter dat de pilot geen invloed had op de geldende regels voor de appellant, die niet in het postcodegebied viel waar de pilot werd gehouden. Het College bevestigde dat de supermarkt van appellant voldoende mogelijkheden biedt voor inwoners en bezoekers om buiten reguliere openingstijden boodschappen te doen.

Het College concludeerde dat de weigering van de ontheffing terecht was, omdat de appellant niet voldeed aan de criteria die in de Verordening Winkeltijden Amsterdam 2010 waren vastgesteld. De uitspraak benadrukte dat de regels van de Wtw en de Verordening 2010 nog steeds van toepassing zijn, ondanks de pilot in andere stadsdelen. Het beroep van de appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 14/823
12500

uitspraak van de meervoudige kamer van 1 juli 2016 in de zaak tussen

[naam 1] h.o.d.n. Supermarkt [naam 2] , te [plaats] , appellant

(gemachtigde: mr. J. Ruijs),
en

het algemeen bestuur van de bestuurscommissie Amsterdam Centrum, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 10 oktober 2012 heeft verweerder appellant geweigerd een ontheffing te verlenen van het in de Winkeltijdenwet (Wtw) vervatte verbod om zijn winkel geopend te hebben voor het publiek buiten de reguliere openingstijden.
Bij besluit van 22 november 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2016. Partijen zijn met bericht van afwezigheid niet verschenen.

Overwegingen

1. Appellant exploiteert een eenmanszaak, Supermarkt [naam 2] , gevestigd aan de [adres] , te [plaats] . Op 11 september 2012 heeft appellant een aanvraag ingediend tot verlening van een ontheffing op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wtw. Deze aanvraag heeft verweerder bij besluit van 10 oktober 2012 geweigerd.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het besluit van 10 oktober 2012 gehandhaafd en het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Verweerder heeft voor de motivering van zijn besluit verwezen naar het advies van de bezwaarschriftencommissie. In het advies is voor zover relevant overwogen dat verweerder zijn bevoegdheid om een ontheffing te verlenen van de verboden van artikel 2 Wtw onder meer heeft ingevuld door het criterium van 15.000 inwoners zoals genoemd in de Wtw in de Verordening Winkeltijden Amsterdam 2010 (Verordening 2010) te koppelen aan de avondwinkelvergunning. Dat wil zeggen dat per 15.000 inwoners er 1 ontheffing kan worden verleend. Voor het stadsdeel Centrum kan verweerder 5 vergunningen verlenen, gespreid over het stadsdeel. Er zijn al 4 vergunningen verleend en vanwege de spreiding (evenwichtige verdeling) kan alleen nog een ontheffing worden verleend in postcodegebied 1018: het oostelijk deel van de binnenstad.
De gehouden pilot "24 uurs-winkelopenstelling" in de stadsdelen Zuid en Zuidoost is een proef en de resultaten daarvan moeten worden afgewacht. Dit betekent niet dat het criterium van 15.000 inwoners is verlaten of dat dit wordt gewijzigd.
Appellant heeft niet bestreden dat de supermarkt zodanig ligt dat de inwoners en bezoekers in de relevante omgeving al voldoende mogelijkheden hebben om buiten de reguliere winkelopeningstijden boodschappen te doen. De supermarkt van appellant ligt voorts niet in het postcodegebied 1018. Aan appellant kan derhalve niet de ontheffing worden verleend.
In het verweerschrift heeft verweerder te kennen gegeven dat de pilot niet heeft geleid tot wijziging van de openingstijden in de stadsdelen waar de pilot werd gehouden. Bovendien is de winkel van appellant niet gelegen in het gebied/stadsdelen waar de pilot is gehouden. De pilot heeft geen aanleiding geboden de Verordening 2010 aan te passen en te verruimen.
3. Appellant heeft - voor zover thans nog van belang - aangevoerd dat verweerder een onvoldoende belangenafweging heeft gemaakt. Er is onvoldoende ingegaan op de pilot
"24 uurs-winkelopenstelling", welke is gestart voordat het bestreden besluit is genomen, en de gevolgen die deze pilot heeft voor het stadsdeel Centrum. Verweerder is niet dan wel onvoldoende ingegaan op het feit dat het criterium van 15.000 inwoners in een stadsdeel blijkbaar niet relevant meer is, ondanks dat deze stadsdelen ook onder de Verordening 2010 vallen.
4. Het College overweegt als volgt.
4.1
Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, Wtw, zoals deze luidt per 1 juli 2013 (Stb. 2013, 217), is het verboden om op werkdagen voor 6 uur en na 22 uur een winkel voor het publiek geopend te hebben. Op grond van artikel 3, tweede lid, Wtw kan de gemeenteraad bij verordening aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid verlenen om in de gevallen, in de verordening aan te wijzen, en met inachtneming van de daarin gestelde regels op daartoe strekkend verzoek, ontheffing van de in artikel 2 bedoelde verboden te verlenen.
4.2
Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Verordening Winkeltijden Amsterdam 2010 (Verordening 2010), kan het college van burgemeester en wethouders op aanvraag ontheffing verlenen van de in artikel 2, eerste lid, van de wet vervatte verboden ten behoeve van winkels waar uitsluitend of hoofdzakelijk eet- en drinkwaren plegen te worden verkocht met uitzondering van sterke drank als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet.
In artikel 5, tweede lid, van Verordening 2010 is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders met inachtneming van de in het vierde lid bedoelde regels, ten hoogste één ontheffing per 15.000 inwoners kan verlenen.
4.3
Ambtshalve stelt het College vast dat in artikel 7, tweede lid, Wtw, zoals deze luidde ten tijde van de vaststelling van Verordening 2010 en aangehaald bij het bestreden besluit, de mogelijkheid werd gecreëerd voor de gemeenteraad om bij verordening burgemeester en wethouders de bevoegdheid te verlenen om, met inachtneming van de in die verordening te stellen regels, vrijstelling en op een daartoe strekkende aanvraag ontheffing te verlenen van de in artikel 2 bedoelde verboden.
De gemeenteraad van Amsterdam heeft op grond van deze bepaling bij Verordening 2010 aan verweerder die bevoegdheid bij artikel 5 van Verordening 2010 verleend.
4.4
De omstandigheid dat artikel 7 Wtw met de wijziging van de Winkeltijdenwet per
1 juli 2013 is komen te vervallen, betekent (zoals het College al eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 3 maart 2016, ECLI:NL:CBB:2016:16) niet dat artikel 5 van Verordening 2010 eveneens is vervallen of gewijzigd had moeten worden. In dit verband acht het College van belang dat artikel 3, tweede lid, van de ten tijde van het bestreden besluit geldende Wtw eveneens voorziet in de mogelijkheid voor de gemeenteraad om bij verordening aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid te verlenen om in de gevallen, in de verordening aan te wijzen, en met inachtneming van de daarin gestelde regels op daartoe strekkend verzoek, ontheffing van de in artikel 2 bedoelde verboden te verlenen.
4.5
Hoewel bij het bestreden besluit dus ten onrechte is verwezen naar artikel 7 Wtw bestaat er geen aanleiding om het besluit op deze grond niet in stand te laten.
5. Voorts is het College van oordeel dat, anders dan appellant heeft aangevoerd en voor zover thans nog aan de orde, niet in redelijkheid kan worden geoordeeld dat verweerder geen dan wel een onvoldoende belangenafweging heeft gemaakt. De omstandigheid dat in andere stadsdelen sprake is geweest van een pilot "24 uurs-winkelopenstelling", waardoor volgens appellant het criterium van 15.000 inwoners kennelijk niet meer relevant is, betekent niet dat gedurende de pilot de geldende regels geen toepassing meer hebben voor gevallen die niet binnen de werkingssfeer van deze pilot vallen. Bovendien is gebleken dat de pilot niet heeft geleid tot verruiming van Verordening 2010, zodat daar ook geen anticiperende werking aan ontleend kan worden.
6. Het beroep is dan ook ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Duuren, mr. H.L. van der Beek en mr. R.W.L. Koopmans, in aanwezigheid van mr. P.M. Beishuizen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2016.
w.g. M. van Duuren w.g. P.M. Beishuizen