ECLI:NL:CBB:2016:16

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
12 januari 2016
Publicatiedatum
2 februari 2016
Zaaknummer
14/805
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht niet-ontvankelijk verklaard bezwaar tegen besluit inzake ontbinding vennootschap

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 12 januari 2016 uitspraak gedaan in het geschil tussen een appellant en de Kamer van Koophandel. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Kamer van Koophandel, waarin de ontbinding van de vennootschap Supermarkt [naam 2] werd ingeschreven. De Kamer van Koophandel had het bezwaar van de appellant echter niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij stelde dat het bezwaar te laat was ingediend. De appellant betwistte echter de ontvangst van het primaire besluit en stelde dat hij pas op 22 augustus 2014 kennis had genomen van dit besluit.

Het College heeft vastgesteld dat de Kamer van Koophandel niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het primaire besluit op de juiste wijze was verzonden. Er ontbrak een verzenddatum op het besluit en er was geen deugdelijke verzendadministratie aanwezig. Hierdoor kon niet worden vastgesteld wanneer de termijn voor het indienen van het bezwaar was aangevangen. Het College oordeelde dat de Kamer van Koophandel het bezwaar van de appellant ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard.

De uitspraak van het College was als volgt: het beroep van de appellant werd gegrond verklaard, het bestreden besluit werd vernietigd, en de Kamer van Koophandel werd opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de appellant. Tevens werd de Kamer van Koophandel veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de appellant, die op € 992,- werden vastgesteld.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 14/805
24100

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 januari 2016 in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats] , appellant

(gemachtigde: mr. E.J. Coxon),
en

de Kamer van Koophandel, verweerster

(gemachtigde: mr. J.P.M. van der Ende).
Voorzitter : mr. J. Schukking
Griffier : mr. A. El Markai

Procesverloop

Bij besluit van 16 januari 2014 (het primaire besluit) heeft verweerster in het handelsregister ingeschreven de ontbinding van Supermarkt [naam 2] als vennootschap onder firma met ingang van 1 januari 2014 en voortzetting van de onderneming als eenmanszaak door
[naam 3] .
Bij besluit van 4 november 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerster het bezwaar van appellant tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2016. Appellant is, tezamen met zijn gemachtigde verschenen ter zitting. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft het College onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerster op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellant met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerster op het betaalde griffierecht van € 165,- aan appellant te vergoeden;
- veroordeelt verweerster in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 992,-.

Overwegingen

1. Het College geeft hiervoor de volgende motivering.
2. In geschil is of verweerster terecht het bezwaar van appellant wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3. Verweerster stelt zich op het standpunt dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is nu het primaire besluit overeenkomstig artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kenbaar is gemaakt door toezending per gewone post naar het woonadres van appellant op 16 januari 2014.
4. Appellant betwist dat hij het primaire besluit heeft ontvangen. Appellant stelt dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend, omdat hij eerst op 22 augustus 2014 kennis heeft genomen van het primaire besluit en toen onverwijld bezwaar heeft gemaakt.
5. Op grond van artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. De termijn vangt ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Artikel 3:41, eerste lid, van de Awb bepaalt dat de bekendmaking van besluiten die tot één of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager. In artikel 6:11 van de Awb is bepaald dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift
niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
6. De hoogste bestuursrechters (zie bijvoorbeeld uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 augustus 2015, ECLI:CRVB:2015:2777 en uitspraak van het College van 19 november 2015, ECLI:NL:CBB:390) hanteren als uitgangspunt dat, in geval de geadresseerde stelt dat hij een niet aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, het bestuursorgaan aannemelijk dient te maken dat het besluit is verzonden. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst van het besluit op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering, een verzenddatum en sprake is van een deugdelijke verzendadministratie.
7. Tussen partijen is niet in geschil dat het primaire besluit is voorzien van de juiste adressering. Het College stelt evenwel vast dat op het primaire besluit een (gestempelde) verzenddatum ontbreekt en dat verweerster niet over een verzendadministratie beschikt waarop is aangetekend dat dit besluit op 16 januari 2014 aan appellant is verzonden. Gelet hierop heeft verweerster de verzending van het primaire besluit niet aannemelijk gemaakt. Evenmin zijn er in dit geval gegevens beschikbaar waaruit kan worden afgeleid dat dat poststuk moet zijn ontvangen. Weliswaar is door verweerster in het verweerschrift opgemerkt dat er telefonisch contact is geweest met de ‘aangever’, doch een telefoonnotitie ontbreekt in het dossier en ter zitting heeft verweerster desgevraagd niet kunnen bevestigen wanneer dat telefonisch contact heeft plaatsgevonden en of dat met appellant is geweest. Niet valt uit te sluiten dat verweerster telefonisch contact heeft gehad met [naam 3] en niet met appellant.
8. Nu niet duidelijk is wanneer het primaire besluit is verzonden, is evenmin duidelijk wanneer de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen dat besluit is aangevangen. Het College is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerster het bezwaar van appellant tegen het primaire besluit ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard vanwege het verstrijken van de bezwaartermijn. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd. Verweerster dient met toepassing van Afdeling 7.2 van de Awb een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen.
9. Het College veroordeelt verweerster in de door appellant gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1).
Waarvan proces-verbaal.
w.g. J. Schukking w.g. A. El Markai