ECLI:NL:CBB:2016:152

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
29 maart 2016
Publicatiedatum
15 juni 2016
Zaaknummer
15/541
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating van derde belanghebbende in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de Vereniging Niet Landelijke Commerciële Radio-omroepen (NLCR) hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin haar verzoek om als derde belanghebbende te worden toegelaten tot lopende beroepen werd afgewezen. De rechtbank had geoordeeld dat het verzoek van NLCR in een te laat stadium was ingediend, wat in strijd zou zijn met een goede procesorde. De rechtbank oordeelde dat de inwilliging van het verzoek zou leiden tot vertraging in de afdoening van de zaak, wat ongewenst was vanuit het oogpunt van proceseconomie.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat NLCR niet als belanghebbende kan worden aangemerkt in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De besluiten waar NLCR zich tegen wilde verzetten, betroffen uitsluitend de individuele belangen van RadioNL, en niet de collectieve belangen van NLCR. Het College bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het College, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 29 maart 2016. De zaak betreft de toepassing van artikel 8:26 van de Awb, dat bestuursrechters de bevoegdheid biedt om belanghebbenden toe te laten tot de procedure tot de sluiting van het onderzoek ter zitting.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer 15/541
15353

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 maart 2016 op het hoger beroep van:

Vereniging Niet Landelijke Commerciële Radio-omroepen (NLCR), te Sneek, appellante
(gemachtigde: mr. A.J.H.W.M. Versteeg),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 juni 2015, kenmerk 14/3524, 14/3574, 14/6977, 14/7007, in het geding tussen

[naam] h.o.d.n. Rato Zendertechniek (Rato), te Ravenstein,

RadioCorp B.V. (RadioCorp), te Bussum
(gemachtigde: mr. S.J.H. Gijrath),
RadioNL B.V. (RadioNL)te Sneek
(gemachtigde mr. M.T.M. Koedooder)

en

de minister van Economische Zaken (de minister)

(gemachtigde: mr. J. Sijbrandij).
Als derde-partijen hebben Rato, RadioCorp en RadioNL aan het geding deelgenomen.

Procesverloop in hoger beroep

NLCR heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
4 juni 2015 (ECLI:NL:RBROT:2015:3708).
De minister heeft een reactie op het hogerberoepschrift ingediend.
Rato, RadioCorp, RadioNL hebben een schriftelijke uiteenzetting over de zaak gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2015. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Grondslag van het geschil

1.1
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.
1.2
NLCR heeft met toepassing van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij de rechtbank verzocht om haar als partij toe te laten tot enkele bij de rechtbank lopende beroepen tegen:
-
het besluit van 24 april 2014 (besluit 1), waarbij de minister heeft gehandhaafd de afwijzing van het verzoek van Rato tot de intrekking van 11 frequentievergunningen van RadioNL en
- het besluit van 25 april 2014 (besluit 2), waarbij de minister heeft gehandhaafd de afwijzing van het verzoek van RadioCorp tot de intrekking van 11 frequentievergunningen van RadioNL, en
- het besluit van 3 september 2014 (besluit 3) waarbij de minister het bezwaar van RadioCorp tegen de aan RadioNL opgelegde lasten onder dwangsom, ongegrond heeft verklaard, en
- het besluit van 3 september 2014 (besluit 4), waarbij de minister het bezwaar van RadioNL tegen genoemde lasten onder dwangsom, ongegrond heeft verklaard.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het verzoek van NLCR afgewezen. De rechtbank heeft, voor zover van belang, het volgende overwogen:
"Met betrekking tot het verzoek van NLCR (…) te worden toegelaten tot de gedingen inzake de aangevallen besluiten 1 en 2 overweegt de rechtbank dat zij dit verzoek wegens strijd met een goede procesorde zal afwijzen. Zij neemt hierbij in aanmerking dat het verzoek van de NLCR in een zodanig laat stadium is gedaan dat inwilliging daarvan gelet op de artikelen 8:39, eerste lid, en 8:43, tweede lid, van de Awb zou leiden tot een vertraging in de afdoening van deze zaak die de rechtbank, mede uit een oogpunt van proceseconomie en de wenselijkheid van afdoening binnen een redelijke termijn, ongewenst acht. (…)
Ten aanzien van het verzoek van NLCR (…) om te worden toegelaten tot de gedingen over de besluiten 3 en 4 overweegt de rechtbank het volgende. Uit de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 22 juni 2012, ECLI:NL:CBB:2012:BW9146, volgt dat wanneer een (mogelijke) belanghebbende heeft verzuimd een rechtsmiddel in te stellen, die dan niet met toepassing van artikel 8:26 van de Awb alsnog als partij kan deelnemen aan het geding. Verweerder heeft bij besluit van 3 september 2014 het bezwaar van NLCR tegen de lastoplegging niet-ontvankelijk verklaard. Aan deze niet-ontvankelijkverklaring ligt mede het standpunt van verweerder ten grondslag dat NLCR in deze zaak geen belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Awb. NLCR heeft berust in dat besluit. Ter zitting heeft NLCR verklaard dat zij het niet eens is met de lastoplegging aan RadioNL. Gelet hierop kan NLCR tegengeworpen geworden dat zij verzuimd heeft beroep in te stellen, hetgeen ertoe leidt dat zij niet als partij kan deelnemen aan de procedures over de besluiten 3 en 4. "

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

3.1
Het College ziet zich in deze zaak allereerst gesteld voor de vraag of de rechtbank NLCR ten onrechte de gelegenheid heeft onthouden om als partij aan de bij de rechtbank aanhangige gedingen deel te nemen. Het College overweegt daartoe als volgt.
3.2
Artikel 8:26, eerste lid, Awb biedt de bestuursrechter de bevoegdheid belanghebbenden tot de sluiting van het onderzoek ter zitting als partij toe te laten.
3.3
NLCR heeft met een brief van 18 maart 2015 de rechtbank gevraagd om haar als partij toe te laten, terwijl de zitting op 27 maart 2015 was voorzien. Bij haar verzoek heeft zij te kennen gegeven dat zij haar standpunt zal toelichten langs de lijn in haar zienswijzen bij de beroepen waar zij reeds als belanghebbende is toegelaten, en binnen de haar inmiddels toegekende spreektijd.
3.4.1
NLCR heeft gelijk dat de door de rechtbank gegeven motivering voor de afwijzing van haar verzoek van 18 maart 2015, gezien de beperkingen die NLRC zich zelf oplegde, niet toereikend is. Dit baat haar echter niet nu zij, naar het oordeel van het College, niet tot de procedure kon worden toegelaten omdat zij geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, gelezen in samenhang met het derde lid, van de Awb.
3.4.2
Artikel 1:2, derde lid 3, van de Awb verzekert dat rechtspersonen als belanghebbende kunnen opkomen, mits een algemeen of collectief belang dat zij zich statutair ten doel stellen te behartigen en waarvoor zij zich daadwerkelijk inzetten, bij het besluit rechtstreeks is betrokken. Onder collectieve belangen worden bovenindividuele belangen verstaan (Kamerstukken II, 1988-1989, 21221, nr. 3, blz. 35; ECLI:NL:RVS:2005:AU4611). Dat betekent dat een rechtspersoon die een gedeeld belang behartigt niet als belanghebbende wordt gezien bij een besluit dat alleen de individuele belangen raakt van een belanghebbende (ECLI:NL:RVS:2005:AU7113). Deze situatie doet zich hier voor, want de beroepen waarin NLRC zich wil mengen, hebben betrekking op de weigering om elf aan RadioNL verleende vergunningen in te trekken en een aan RadioNL opgelegde last onder dwangsom. Die besluiten raken alleen de individuele belangen van RadioNL.
4. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank NLCR terecht niet toegelaten tot de procedures. Voor zover de aangevallen uitspraak daarop ziet, dient deze te worden bevestigd met verbetering van gronden.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, mr. E.R. Eggeraat en mr. S.C. Stuldreher, in aanwezigheid van mr. P.M. Beishuizen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2016.
w.g. R.C. Stam w.g. P.M. Beishuizen