Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 18 mei 2015 op het hoger beroep van:
[naam], te [plaats], appellant
(gemachtigde: mr. W. Velvis),
ende staatssecretaris van Economische Zaken (de staatssecretaris)
Procesverloop in hoger beroep
Grondslag van het geschil
Uitspraak van de rechtbank
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
28 februari 2012, ECLI:NL:CBB:2012:BV8605) stelt het College voorop dat het aan de orde zijnde boetebedrag is verankerd in artikel 57 van de Msw. Daarbij is de hoogte van de boete direct afhankelijk gemaakt van de mate waarin de gebruiksnormen zijn overschreden. Bij het bepalen van de boetenorm heeft de wetgever twee elementen gecombineerd, te weten het behaalde economische voordeel en de bestraffing voor de overtreding. De wetgever heeft het tarief van de boete voor zover het element van het economisch voordeel betreft in belangrijke mate gebaseerd op de kosten voor mestafzet op de langere afstand. De staatssecretaris heeft de omstandigheid dat het economische voordeel dat appellant heeft genoten beduidend lager is dan de wetgever voor ogen heeft gehad, mee laten wegen in zijn beslissing de boete met 50% te matigen. Het College ziet met de rechtbank geen aanleiding te oordelen dat de boete verdergaand gematigd moet worden. De stelling van appellant dat zich geen milieuschade heeft voorgedaan, ziet eraan voorbij dat in het stelsel van de Msw ervan wordt uitgegaan dat schade aan het milieu wordt toegebracht indien met overschrijding van de wettelijke gebruiksnormen meststoffen op of in landbouwgrond worden gebracht. Nu, zoals hiervoor overwogen, de 40 hectare grond met houtopstand terecht niet als landbouwgrond zijn aangemerkt, staat vast dat de gebruiksnormen op het bedrijf van appellant zijn overschreden en is milieuschade daarmee gegeven.