ECLI:NL:CBB:2015:137

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
23 april 2015
Publicatiedatum
13 mei 2015
Zaaknummer
AWB 13/923
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen tuchtuitspraak over overtreding welzijnsnorm vleeskuikenouderdieren en hoogte van de boete

In deze zaak heeft appellante, een pluimveehouder, beroep ingesteld tegen een uitspraak van het Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren, waarin haar een boete van € 4.500,- werd opgelegd wegens overtreding van de welzijnsnorm voor vleeskuikenouderdieren. De uitspraak van het tuchtgerecht dateert van 15 oktober 2013 en betreft een situatie waarin appellante meer dieren hield dan toegestaan, wat resulteerde in onvoldoende vloeroppervlak per dier. Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven heeft op 23 april 2015 de zaak behandeld. Tijdens de zitting zijn de gemachtigde van appellante, haar bestuurder en een vertegenwoordiger van de Minister van Economische Zaken aanwezig geweest.

Het College heeft overwogen dat de Wet opheffing bedrijfslichamen op 1 januari 2015 in werking is getreden, wat invloed heeft op de tuchtrechtspraak. De relevante verordening, die de welzijnsnormen voor vleeskuikenouderdieren regelt, stelt dat per vleeskuikenouderdier minimaal 1.300 cm2 vloeroppervlak beschikbaar moet zijn. Het tuchtgerecht had vastgesteld dat appellante dit niet had nageleefd, wat leidde tot de opgelegde boete. Het College heeft de ernst van de overtreding erkend, maar ook de omstandigheden waaronder deze heeft plaatsgevonden, zoals een hoge uitval van dieren door een hittegolf, in overweging genomen.

Uiteindelijk heeft het College de boete verlaagd naar € 3.600,-, waarvan € 1.800,- voorwaardelijk is, met een proeftijd van twee jaar. Het College heeft de eerdere uitspraak van het tuchtgerecht vernietigd en zelf de zaak afgedaan, waarbij het de verantwoordelijkheid van appellante voor de naleving van de welzijnsnormen benadrukt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en berust mede op de Wet turbo 2004.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 13/923
20311

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 april 2015 in de zaak van

[naam 1], te [plaats], appellante van een uitspraak van het Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren (het tuchtgerecht), van
15 oktober 2013, met nummer TTPE 34/2013.

Procesverloop

Appellante heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak van het tuchtgerecht van 15 oktober 2013.
De secretaris van het tuchtgerecht heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 29 januari 2015 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. Van de zijde van appellante zijn verschenen haar gemachtigde mr. M.J. Smaling, haar bestuurder [naam 2] en [naam 3]. Voor de Minister van Economische Zaken (minister) is verschenen mr. R.B.R. Henke, werkzaam op het ministerie
.

Overwegingen

1. De Wet opheffing bedrijfslichamen is op 1 januari 2015 in werking getreden (Stb. 2014, 571 en 576). Ingevolge artikel II, onderdeel D, van deze wet is hoofdstuk II van de Wet op de bedrijfsorganisatie vervallen en daarmee het stelsel van product- en bedrijfschappen opgeheven (zie ook: TK 2013-2014, 33 910, nr. 3, p. 8). Op grond van artikel X van de Wet opheffing bedrijfslichamen is eveneens per 1 januari 2015 de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 (Wet turbo 2004) ingetrokken. Ingevolge artikel XLVIII, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet opheffing bedrijfslichamen, voor zover hier van belang, is op het hoger beroep tegen uitspraken van de tuchtgerechten van bedrijfslichamen de Wet turbo 2004 van toepassing zoals die wet luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip dat die wet werd ingetrokken, met dien verstande dat in plaats van het bedrijfslichaam wordt gelezen de minister.
2. Artikel 4, aanhef en onder a, van de Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003 (Verordening) bepaalt dat de huisvesting van vleeskuikenouderdieren dient te voldoen aan de voorwaarde dat per vleeskuikenouderdier een vloeroppervlakte van tenminste 1.300 cm2 beschikbaar is.
Het tuchtgerecht heeft appellante wegens de overtreding van artikel 4, aanhef en onder a, van de Verordening een boete opgelegd van € 4.500.- waarvan € 500,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Het tuchtgerecht baseert zijn uitspraak op het berechtingsrapport van M.A.M. Elders en H.G.M. Grolleman. Volgens het tuchtgerecht kan op grond van dit berechtingsrapport en het verhandelde ter zitting worden vastgesteld dat appellante minder dan 1.300 cm2 vloeroppervlakte per dier ter beschikking had voor de in de stallen 1, 2, 3, 4 en 5 gehouden vleeskuikenouderdieren. Uit het berechtingsrapport blijkt dat Elders op 4 januari 2013 het pluimveebedrijf van appellante heeft bezocht. Elders rapporteert het volgende:
“Uit de aan mij ter beschikking gestelde administratie en de door mij geconstateerde aantallen gehouden vleeskuikenouderdieren op een leeftijd van 22 weken, op het bedrijf van betrokkenen, constateerde ik, relatant M.A.M. Elders dat er op een leeftijd van 22 weken in de stallen 1, 2, 3, 4 en 5 respectievelijk 5.652, 5.660, 11.004, 21.924 en 5.651 vleeskuikenouderdieren werden gehouden die een beschikbare vloeroppervlakte van 700m2 : 5.652 dieren = 1.239 cm2 (stal 1), 700 m2 : 5.660 dieren = 1.237 cm2 (stal 2), 1.350m2 : 11.004 dieren = 1.227 cm2 (stal 3), 2.760 m2 : 21.924 dieren = 1.259 cm2 (stal 4), 700m2 : 5.651 dieren = 1.239 cm2 (stal 5) per vleeskuikenouderdier hebben gehad hetgeen niet conform de minimale eis zoals gesteld in artikel 4. onder a. van de Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003.”
Als de verklaring van [naam 2] heeft Elders genoteerd:
“Ik ben het eens met de oppervlaktes zoals deze zijn gemeten tijdens de eerder uitgevoerde controle en de door u geconstateerde aantallen vleeskuikenouderdieren op de leeftijd van 22 weken. Door een communicatiefout zijn er voor de nieuwe stal (stal 5) teveel dieren besteld. Tevens zijn de hanen als extra dieren geleverd terwijl deze bij het bestelde aantal in hadden moeten zitten. Er zijn ook nog eens 1.000 dieren extra geleverd door meevallende opfok. Voor de volgende opzet zijn 2.000 dieren minder in opfok gegaan. Er is nu geen sprake meer van overbezetting omdat er bij dit koppel veel uitval is geweest. In het weekend van 19 augustus 2012 zijn er zelfs door extreme hitte in combinatie met een hoge luchtvochtigheid circa 3.500 dieren overleden.”
Het tuchtgerecht heeft als verklaring van [naam 2] ter zitting genoteerd:
“We hebben extreem veel uitval gehad, wat dat betreft is het een rampjaar geweest. Het was het eerste jaar met de nieuwe stal. In juni was er nog een oplegger vol dode kippen. U hoeft ons niet te vragen of we wat verdiend hebben aan dat koppel. Dat neemt niet weg dat er een overbezetting is geweest, alleen is dat in wezen dubbel en dwars afgestraft.
Er was teveel geleverd voor onze nieuwe (grote) stal. Er is over die vijf stallen teveel geconstateerd omdat we het teveel geleverde over de stallen hebben verdeeld.
Er is zoveel uitval omdat we geswitched zijn van ras; dat moest wel omdat het slachthuis bepaalt welk ras ze afnemen. Ik vind dat de uitval bij dit ras schandalig hoog is. 10% uitval is normaal. Dat heeft diverse oorzaken, het ligt aan het fokken en het zit in de genen, dat krijg je dus als bedrijf niet echt naar beneden. Als vermeerderaar heb je daar wel mee te maken.”
3. Bij het opleggen van de maatregel heeft het tuchtgerecht ermee rekening gehouden dat het welzijn van alle dieren in de vijf stallen in het gedrang is gekomen. Naar het oordeel van het tuchtgerecht is sprake van een zeer ernstig feit. Naast het sanctioneren van de overtreding van de welzijnsnorm beoogt het tuchtgerecht door middel van het opleggen van een geldboete tevens het economisch voordeel weg te nemen. Het tuchtgerecht gaat bij het bepalen van het economisch voordeel uit van het totaal aantal dieren dat op het gehele bedrijf gehouden mag worden. Appellante mocht maximaal 50.845 dieren houden. Het door de controleur geconstateerde aantal bedroeg in totaal 52.891 dieren. Dat betekent afgerond 2.046 dieren teveel. Daarbij wordt als norm gehanteerd een economisch voordeel van € 2,- per dier, waarbij het tuchtgerecht al rekening heeft gehouden met de gewijzigde economische omstandigheden en met het feit dat ondernemers in de sector moeite hebben het hoofd boven water te houden. Eerder werd namelijk nog uitgegaan van een voordeel van € 3,- per dier. Het tuchtgerecht heeft op zich begrip uitgesproken voor de hoge uitval van dieren op het bedrijf van appellante, maar heeft dit een ondernemersrisico geacht en de hoogte van de boete hier niet nader op afgestemd. Wel heeft het tuchtgerecht rekening gehouden met het gegeven dat het een eenmalige overtreding betrof en dat appellante maatregelen heeft getroffen om herhaling te voorkomen.
4. Appellante keert zich tegen de hoogte van de boete.
5. Het College stelt voorop dat de waarde van de goederen, met betrekking tot welke de overtreding is begaan, een in aanmerking te nemen factor is bij de beoordeling van de ernst van de overtreding. Het College acht deze overtreding evenals het tuchtgerecht zeer ernstig. Alle dieren in de vijf stallen beschikten over te weinig vloeroppervlak, waardoor hun welzijn in het gedrang kwam. Daaraan doet niet af dat, naar appellante stelt, een extra lange voerbak voor hen aanwezig was. Het College ziet geen grond om aan te nemen dat appellante geen verwijt kan worden gemaakt van deze overtreding. Appellante is immers verantwoordelijk voor een juiste naleving van de regels op haar bedrijf. De omstandigheid die tot de overtreding heeft geleid, namelijk het leveren van meer dieren dan bedoeld, ligt in de invloeds- en risicosfeer van appellante. Dat er vervolgens tijdens de opfok aanvankelijk minder uitval heeft plaatsgevonden dan waarmee appellante rekening had gehouden doet hieraan ook niet af. Appellante had immers minder dieren kunnen bestellen om het risico te vermijden dat er – bij geringe uitval – teveel vleeskuikenouderdieren in haar stallen zouden verblijven. Onbekendheid met de specifieke eigenschappen van het kippenras ligt eveneens in de risicosfeer van appellante. De door het tuchtgerecht opgelegde maatregel acht het College evenwel te zwaar. Naar het oordeel van het College heeft het tuchtgerecht weliswaar onderkend dat appellante had te kampen met een hoge uitval van dieren op haar bedrijf als gevolg van een hittegolf in augustus 2012, maar aan deze omstandigheid, die invloed heeft gehad op het economisch voordeel uit de overtreding, een te geringe betekenis gehecht. Voorts acht het College het geraden bij de bepaling van de hoogte van de maatregel zijn uitspraken van 12 december 2013 (ECLI:NL:CBB:2013:275, ECLI:NL:CBB:2013:276, ECLI:NL:CBB:2013:281 en ECLI:NL:CBB:2013:302) in de beschouwing te betrekken
6. Het College acht een boete van € 3.600,- waarvan € 1.800,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar passend en geboden.
7. Het beroep is gegrond en het College vernietigt de aangevallen tuchtuitspraak. Het College zal de zaak zelf afdoen en appellante wegens overtreding van artikel 4, aanhef en onder a, van de Verordening, een boete opleggen van € 3.600,- onder bepaling dat appellante de helft van die boete niet hoeft te betalen onder de voorwaarde dat zij zich gedurende een proeftijd van twee jaar houdt aan de dierenwelzijnsnormen in de pluimveehouderij. Deze proeftijd vangt aan daags na de bekendmaking van deze uitspraak.
8. Deze uitspraak berust mede op hoofdstuk V van de Wet turbo 2004.

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de aangevallen tuchtuitspraak;
  • legt appellante een geldboete op van € 3.600,- (zegge: drieduizendzeshonderd euro);
  • bepaalt dat appellante de helft van deze geldboete (€ 1.800,-; zegge: achttienhonderd euro) niet hoeft te betalen onder de voorwaarde dat zij zich gedurende een proeftijd van twee jaar na deze uitspraak houdt aan de dierenwelzijnsnormen in de pluimveehouderij.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.W. Aerts, mr. W.E. Doolaard en mr. J.L. Verbeek, in aanwezigheid van mr. S.D.M. Michael, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 april 2015.
w.g. J.L.W Aerts w.g. S.D.M. Michael