In deze zaak heeft appellante, een pluimveehouder, beroep ingesteld tegen een uitspraak van het Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren, waarin haar een boete van € 4.500,- werd opgelegd wegens overtreding van de welzijnsnorm voor vleeskuikenouderdieren. De uitspraak van het tuchtgerecht dateert van 15 oktober 2013 en betreft een situatie waarin appellante meer dieren hield dan toegestaan, wat resulteerde in onvoldoende vloeroppervlak per dier. Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven heeft op 23 april 2015 de zaak behandeld. Tijdens de zitting zijn de gemachtigde van appellante, haar bestuurder en een vertegenwoordiger van de Minister van Economische Zaken aanwezig geweest.
Het College heeft overwogen dat de Wet opheffing bedrijfslichamen op 1 januari 2015 in werking is getreden, wat invloed heeft op de tuchtrechtspraak. De relevante verordening, die de welzijnsnormen voor vleeskuikenouderdieren regelt, stelt dat per vleeskuikenouderdier minimaal 1.300 cm2 vloeroppervlak beschikbaar moet zijn. Het tuchtgerecht had vastgesteld dat appellante dit niet had nageleefd, wat leidde tot de opgelegde boete. Het College heeft de ernst van de overtreding erkend, maar ook de omstandigheden waaronder deze heeft plaatsgevonden, zoals een hoge uitval van dieren door een hittegolf, in overweging genomen.
Uiteindelijk heeft het College de boete verlaagd naar € 3.600,-, waarvan € 1.800,- voorwaardelijk is, met een proeftijd van twee jaar. Het College heeft de eerdere uitspraak van het tuchtgerecht vernietigd en zelf de zaak afgedaan, waarbij het de verantwoordelijkheid van appellante voor de naleving van de welzijnsnormen benadrukt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en berust mede op de Wet turbo 2004.