ECLI:NL:CBB:2013:281

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
12 december 2013
Publicatiedatum
23 december 2013
Zaaknummer
AWB 12/1067
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overtreding van de norm voor beschikbare vloeroppervlakte per vleeskuikenouderdier

In deze zaak heeft [A] B.V. beroep ingesteld tegen een uitspraak van het Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren, waarin zij op 4 oktober 2012 werd veroordeeld tot een geldboete van € 4.500,00 wegens overtreding van artikel 4, aanhef en onder a, van de Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003. De overtreding betrof het niet voldoen aan de norm van minimaal 1300 cm2 vloeroppervlakte per vleeskuikenouderdier. Het tuchtgerecht baseerde haar uitspraak op een berechtingsrapport van [D], dat op 1 juni 2012 het pluimveebedrijf van appellante bezocht en de oppervlakte van de stallen opmeten. De resultaten toonden aan dat appellante in de stallen 1, 4 en 5 meer vleeskuikenouderdieren hield dan toegestaan.

Tijdens de zitting van het tuchtgerecht verklaarde de directeur van appellante, [B], dat er meer dieren waren geleverd dan besteld, wat leidde tot de overtreding. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft de zaak op 12 december 2013 behandeld. Het College oordeelde dat het tuchtgerecht de hoogte van de opgelegde boete te zwaar had bevonden, gezien de omstandigheden waaronder de overtreding had plaatsgevonden. Het College heeft de tuchtuitspraak vernietigd en de boete verlaagd naar € 1.500,00, waarvan € 750,00 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Dit besluit is genomen met inachtneming van de ernst van de overtreding en de inspanningen van appellante om de situatie te rectificeren.

De uitspraak is gedaan op basis van hoofdstuk V van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004. Het College heeft de appellante veroordeeld tot een geldboete van € 1.500,00, met de bepaling dat de helft van deze boete niet hoeft te worden betaald onder de voorwaarde dat appellante zich gedurende de proeftijd houdt aan de dierenwelzijnsnormen in de pluimveehouderij. De uitspraak werd gedaan door mr. R.C. Stam, mr. B. Verwayen en mr. E.R. Eggeraat, in aanwezigheid van griffier mr. C.G.M. van Ede.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
12/1067 12 december 2013
20311
Uitspraak in de zaak van:
[A] B.V., te [vestigingsplaats], appellante van een uitspraak van het Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren, kamer primaire sector (het tuchtgerecht), van
1 oktober 2012, met nummer TPPE 13/2012.

1.De procedure

Appellante heeft bij op 13 november 2012 ingekomen brief beroep ingesteld tegen de op
4 oktober 2012 aan appellante verzonden tuchtuitspraak.
De secretaris van het tuchtgerecht heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 2 oktober 2013 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. Appellante werd vertegenwoordigd door haar directeur [B], bijgestaan door [C]. Voor het Productschap Pluimvee en Eieren (Productschap) zijn verschenen
mr. R.B.R. Henke en ir. A. van Dijk.

2.De grondslag van het geschil

Artikel 4, aanhef en onder a, van de Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003 (Verordening) bepaalt dat de huisvesting van vleeskuikenouderdieren dient te voldoen aan de voorwaarde dat per vleeskuikenouderdier een vloeroppervlakte van ten minste 1300 cm2 beschikbaar is.
Het tuchtgerecht heeft appellante wegens de overtreding van artikel 4, aanhef en onder a, van de Verordening veroordeeld tot een geldboete van € 4.500,00 waarvan
€ 750,00 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Het tuchtgerecht baseert haar uitspraak op een berechtingsrapport van [D] ([D]). Volgens het tuchtgerecht bevat dit berechtingsrapport het bewijs dat appellante minder dan 1300 cm2 vloeroppervlakte per dier ter beschikking had voor de door haar in de stallen 1, 4 en 5 gehouden vleeskuikenouderdieren.
Uit het berechtingrapport blijkt dat [D] op 1 juni 2012 het pluimveebedrijf van appellante heeft bezocht. [D] heeft toen de oppervlakte van de stallen 1, 4 en 5 opgemeten met het volgende resultaat:
stal 1 557,62 m2
stal 4 1.534,35 m2
stal 5 1.859,76 m2
[D] rapporteert dat uit de administratie van appellante blijkt dat op een leeftijd van 22 weken het volgende aantal vleeskuikenouderdieren aanwezig was:
in stal 1 4.917
in stal 4 12.142
in stal 5 14.996.
Als de verklaring van [B] heeft [D] genoteerd:
“Er zijn (...) meer dieren geleverd vanuit het opfokbedrijf dan dat er besteld waren (…). Bovendien zijn er extra hanen geleverd welke op een leeftijd van 24 weken zijn overgeplaatst naar een ander vermeerderingsbedrijf. Dit waren 1000 stuks.”
Op de zitting van het tuchtgerecht verklaarde [B]:
Met 22 (het College leest: ongeveer 20) weken wordt er geleverd; dat bleken dit maal te veel dieren te zijn. Het opfokbedrijf heeft daar een oplossing voor gezocht. Dat duurde even, omdat de exportpapieren voor de teruglevering naar dit Belgische bedrijf in orde moesten worden gemaakt. Met 24 weken is toen het te veel geleverde teruggestuurd. De uitval als gevolg van ziekte is pas begonnen nadat de dieren 22 weken oud waren.
Op de zitting van het tuchtgerecht heeft ook [C] een verklaring afgelegd. Deze verklaring houdt het volgende in:
Ik werk bij de leverancier van het broedsel. Aan appellante is een hele goede opfok geleverd en daarmee zijn aan appellante te veel dieren geleverd. Daarvoor heeft de leverancier een oplossing gevonden, maar dat lukte pas na 24 weken.
In het dossier bevindt zich een verklaring van dierenarts [E]. Dat is de dierenarts van appellante en diens verklaring houdt het volgende in:
Het betreffende koppel is geboren op 24 maart 2011 en opgezet op het bedrijf van appellante op 8 en 9 augustus 2011.

3.De beoordeling van het geschil

3.1
Appellante heeft het koppel op of omstreeks 8 augustus 2011 opgezet. Ervan uitgaande dat het peilmoment voor de normstelling is gelegen bij een leeftijd van de vleeskuikenouderdieren van 22 weken, neemt het College aan dat [D] de situatie binnen het bedrijf in de tweede helft van augustus 2011 heeft beschreven.
3.2
De 600 hennen, die appellante vrij kort na levering van het bedrijf heeft afgevoerd, heeft het tuchtgerecht bij het bepalen van het aantal dieren niet meegerekend. Het College zal dat navolgen. De 1.000 hanen die, naar ter zitting naar voren is gekomen, in verband met de tijd gemoeid met het verkrijgen van exportdocumenten pas op een later moment konden worden weggehaald, heeft het tuchtgerecht wel meegerekend en ook het College zal dat doen.
3.3
Met het tuchtgerecht is het College van oordeel dat appellante in de tweede helft van augustus 2011 in de stallen 1, 4 en 5 meer vleeskuikenouderdieren heeft gehouden dan artikel 4, sub a, van de Verordening haar toestond. Dat vormt een overtreding, die artikel 8 van de Verordening met een boete bedreigt.
3.4
Appellante keert zich met name tegen de hoogte van de haar opgelegde geldboete.
3.5
Het College stelt voorop dat de waarde van de goederen, met betrekking tot welke de overtreding is begaan, een in aanmerking te nemen factor is bij de beoordeling van de ernst van de overtreding. De door het tuchtgerecht opgelegde maatregel acht het College, gelet op de aard, ernst en omvang van de gepleegde overtreding, zoals die uit de in deze uitspraak vermelde feiten en omstandigheden blijkt, te zwaar. Meer in het bijzonder is naar het oordeel van het College door het tuchtgerecht onvoldoende betekenis gehecht aan de omstandigheid dat appellante, nadat zij bij levering van het koppel vleeskuikenouderdieren constateerde dat de huisvesting te klein was, serieus heeft gepoogd de overtreding zo spoedig mogelijk te redresseren. Dit heeft er in geresulteerd dat de overtreding kort nadien is beëindigd.
3.6
Het College acht, mede gelet op de omvang van de overmaat aan vleeskuikenouderdieren, een boete van € 1.500,00 waarvan € 750,00 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar passend en geboden.
3.7
Het beroep is gegrond en het College vernietigt de tuchtuitspraak. Het College zal de zaak zelf afdoen en appellante wegens overtreding van artikel 4, aanhef en onder a, van de Verordening, veroordelen tot een boete van € 1.500,00 onder de bepaling dat appellante de helft van die boete niet hoeft te betalen onder de voorwaarde dat zij zich gedurende een proeftijd van twee jaar houdt aan de dierenwelzijnsnormen in de pluimveehouderij. Deze proeftijd vangt aan daags na de bekendmaking van deze uitspraak.
3.8
Deze uitspraak berust op hoofdstuk V van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004.

4.De beslissing

Het College
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de aangevallen tuchtuitspraak;
- veroordeelt appellante tot een geldboete van € 1.500,00;
- bepaalt dat appellante de helft van deze geldboete (€ 750,00) niet hoeft te betalen onder de voorwaarde dat zij zich gedurende een proeftijd van twee jaar na deze uitspraak houdt aan de dierenwelzijnsnormen in de pluimveehouderij.
Aldus gewezen door mr. R.C. Stam, mr. B. Verwayen en mr. E.R. Eggeraat, in tegenwoordigheid van mr. C.G.M. van Ede als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 12 december 2013.
w.g. R.C. Stam De griffier is niet in staat
de uitspraak mede te ondertekenen