Uitspraak
1.De procedure
2.De grondslag van het geschil
3.Het berechtingsrapport
4.De bestreden tuchtuitspraak
Ten aanzien van de verwijtbaarheid overweegt het tuchtgerecht onder meer het volgende. Door te veel dieren te bestellen met het oog op mogelijke uitval in de eerste weken na de opzet neemt appellante het risico dat bij een geringe uitval de welzijnsnormen zullen worden overschreden. Dat risico komt voor haar rekening.
Bij het opleggen van de maatregel heeft het tuchtgerecht rekening gehouden met het feit dat appellante in stallen 1, 2 en 3 het op grond van artikel 4, aanhef en onder a, van de Verordening maximale aantal te houden dieren met 4,8% heeft overschreden en in stal 4 met 3,4%. Het tuchtgerecht houdt rekening met het feit dat appellante een bedrijf heeft van gemiddelde omvang en dat aan haar niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd. Naast het sanctioneren van de overtreding van de welzijnsnorm beoogt het tuchtgerecht door middel van het opleggen van een geldboete tevens het economisch voordeel weg te nemen. Het tuchtgerecht gaat bij het bepalen van het economisch voordeel ervan uit
– rekening houdend met eventuele uitval in de eerste twee weken na de opzet – dat er tenminste 800 dieren gemiddeld tenminste 4% te weinig ruimte hebben gehad. Het tuchtgerecht heeft vervolgens de volgende tuchtrechtelijke maatregel opgelegd: een geldboete van € 2.400,--, waarvan € 1.200,-- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
5.Het standpunt van appellante
Appellante maakt bezwaar tegen de hoogte van de boete. De overtreding is het gevolg van een samenloop van omstandigheden waarop hij geen invloed heeft gehad. Het enkele feit dat de vleeskuikenouderdieren minder cm² vloeroppervlak tot hun beschikking hebben gehad dan de Verordening voorschrijft, hoeft niet te betekenen dat het welzijn van deze dieren in het geding is geweest. Appellante durft gerust te stellen meer inzicht te hebben in het wel en wee van de dieren dan menigeen die de welzijnsnormen heeft bedacht ten behoeve van het dier.
Appellante maakt ook bezwaar tegen de gang van zaken tijdens de procedure bij het tuchtgerecht. In de schriftelijke verklaring van 10 mei 2011 is vermeld dat er in de stallen 1, 2 en 3 in totaal 5.540 vleeskuikenouderdieren zijn geplaatst en op het bedrijf in totaal 9.970 dieren. Er waren echter in zowel stal 1, 2 als 3 5.540 dieren geplaatst, en dat maakte met de 4.330 dieren in stal 4 in totaal 20.950 dieren. Vóór de zitting van het tuchtgerecht heeft appellante de gemachtigde van het Productschap hierop gewezen. Tijdens de zitting van het tuchtgerecht heeft de gemachtigde van het Productschap vervolgens de schriftelijke verklaring aangepast en het tuchtgerecht heeft aan de hand daarvan uitspraak gedaan. In de uitspraak is ten onrechte vermeld dat 800 dieren te weinig ruimte hebben gehad. Uitgaande van de normen uit de Verordening hebben immers alle dieren te weinig ruimte gehad. De verklaring van appellante is in de uitspraak onjuist weergegeven. De fokker had inderdaad 500 dieren méér geleverd dan besteld, maar die dieren werden niet op het bedrijf van appellante geplaatst, maar bij het opfokbedrijf, dat de dieren voor appellante opfokt. Zowel bij de fokker als bij de opfokker is een lagere uitval geweest dan mocht worden verwacht. Bij de opzet waren de vleeskuikenouderdieren 20 weken oud. In de eerste twee weken na de opzet valt meestal 0,5% van de dieren uit. In dit geval heeft appellante in de eerste twee weken na de opzet een uitval gehad van 3%.
In de uitspraak van het tuchtgerecht is voorts ten onrechte vermeld dat de zitting is gehouden in Amersfoort. De zitting is, zoals vermeld in het proces-verbaal, gehouden in Den Haag.
6.De reactie van het Productschap
De onderhavige zaak behoort tot de eerste zaken wegens overtreding van artikel 4 van de Verordening die het tuchtgerecht heeft behandeld. Bij deze eerste, in juni 2011 behandelde zaken heeft het tuchtgerecht 50% van het gehele boetebedrag voorwaardelijk opgelegd, ook voorzover daarin een bedrag is begrepen dat ziet op het met de overtreding behaalde economische voordeel. Hierna is het tuchtgerecht strenger geworden.
7.De beoordeling van het geschil
Het aantal teveel gehouden dieren ten tijde van de opzet kan worden gesteld op 912 (het aantal geplaatste dieren ad 20.950 minus 20.038 dieren, zijnde het maximale aantal dieren dat op grond van artikel 4, aanhef en onder a, van de Verordening mocht worden gehouden). Het tuchtgerecht heeft blijkens de aangevallen uitspraak rekening gehouden met uitval van de dieren tussen de datum van opzet en de datum waarop deze 22 weken oud waren, door uit te gaan van een aantal teveel gehouden vleeskuikenouderdieren van (ongeveer) 800. De uitval waarmee het tuchtgerecht rekening heeft gehouden bedraagt derhalve 112 dieren, oftewel ongeveer 0,5%. [A] heeft ter zitting erkend dat 0,5% een normaal uitvalspercentage is. Het College acht het dan ook redelijk om met een dergelijke uitval rekening te houden. [A] heeft voorts verklaard dat de uitval in de hier aan de orde zijnde periode hoger was, namelijk 3%. Het College acht dit evenwel onvoldoende onderbouwd, zodat daaraan voorbij wordt gegaan.
Het vorenstaande leidt het College tot de conclusie dat voor de in de stallen 1 tot en met 4 ondergebrachte dieren, op de datum waarop deze 22 weken oud waren, niet tenminste 1.300 cm² per dier beschikbaar is geweest, zodat appellante artikel 4, aanhef en onder a, van de Verordening heeft overtreden.
Het College stelt voorop dat de waarde van de goederen, met betrekking tot welke de overtreding is begaan, een in aanmerking te nemen factor is bij de bepaling van de hoogte van de op te leggen boete. De door het tuchtgerecht opgelegde boete is naar het oordeel van het College, gelet op de aard, ernst en omvang van de gepleegde overtreding, zoals die uit de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden blijkt, evenwel te hoog. Het College acht, mede gelet op de omvang van de overtreding en hetgeen van de zijde van het Productschap is aangevoerd over de ernst van het feit, een boete van € 1.800,--, waarvan € 900,-- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, passend en geboden.
8.De beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden tuchtuitspraak;
- veroordeelt appellante tot een geldboete van € 1.800,-- (zegge: achttienhonderd euro);
- bepaalt dat appellante een bedrag van € 900,-- (zegge: negenhonderd euro) van deze
geldboete niet hoeft te betalen onder de voorwaarde dat zij zich gedurende de proeftijd
van twee jaar na deze uitspraak houdt aan de dierenwelzijnsnormen in de
pluimveehouderij.