Uitspraak
1.De procedure
2.De grondslag van het geschil
3.Het berechtingsrapport
4.De bestreden tuchtuitspraak
Ten aanzien van de verwijtbaarheid overweegt het tuchtgerecht onder meer het volgende. Appellant is te allen tijde verantwoordelijk voor de naleving van de regels op zijn bedrijf. Het risico dat bij een geringe uitval tijdens de opfok de welzijnsnormen zullen worden overschreden komt voor rekening van appellant. Anders dan appellant stelt was er niet slechts sprake van een foute verdeling van de dieren over de stallen, maar waren er op het gehele bedrijf teveel dieren.
Bij het opleggen van de maatregel heeft het tuchtgerecht rekening gehouden met het feit dat appellant in stal 2 het op grond van artikel 4, aanhef en onder a van de Verordening maximale aantal te houden dieren met 13% heeft overschreden en dat daardoor het welzijn van alle dieren in die stal in het geding is gekomen. Naar het oordeel van het tuchtgerecht is sprake van een ernstig feit. Het tuchtgerecht houdt rekening met het feit dat appellant een bedrijf heeft van kleinere omvang en dat aan hem niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd. Naast het sanctioneren van de overtreding van de welzijnsnorm beoogt het tuchtgerecht door middel van het opleggen van een geldboete tevens het economisch voordeel weg te nemen. Het tuchtgerecht gaat bij het bepalen van het economisch voordeel uit van het totaal aantal dieren dat op het gehele bedrijf gehouden mag worden. Appellant mocht maximaal 26.738 dieren houden. Het door de controleur geconstateerde aantal bedroeg in totaal 27.722 dieren. Dat betekent afgerond 1.000 dieren teveel. Daarbij wordt als norm gehanteerd € 2,-- per dier. Het tuchtgerecht heeft vervolgens de volgende tuchtrechtelijke maatregel opgelegd: een geldboete van € 2.600,--, waarvan € 300,-- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
5.Het standpunt van appellant
Het betrof het eerste koppel ouderdieren dat appellant had opgezet. Als de ouderdieren op een juiste wijze over de stallen waren verdeeld, zou er 1278,77 cm² vloeroppervlakte per dier beschikbaar zijn geweest. Wanneer dieren minder dan 1300 cm² per dier ter beschikking hebben gehad, maar meer dan 1275 cm² per dier, wordt er, naar appellant van controleur [C] heeft vernomen, niet gehandhaafd maar slechts een waarschuwing gegeven.
Appellant gelooft wel dat de op 29 maart 2012 door de toezichthouder verrichte meting juist is, maar is in de daaraan voorafgaande periode steeds afgegaan op de jaarlijkse, door een erkende controle-instantie (CBD) verrichte controles, waarbij voor stal 2 steeds 1811 m² aan oppervlakte is genoteerd. Volgens appellant is de stal na het bouwen daarvan een keer opgemeten en is daar 1811 m² als beschikbare ruimte uitgekomen. Vervolgens is er ieder jaar van uitgegaan dat er 1811 m² beschikbaar was. Deze afmeting is ook vermeld in het controlerapport van 16 september 2011.
Het tuchtgerecht is er ten onrechte van uitgegaan dat er 1000 dieren teveel waren. Op 18 augustus 2011 zijn de ouderdieren opgezet volgens de toen beschikbare gegevens van de vloeroppervlakte, te weten 1734 m² voor stal 1 en 1811 m² voor stal 2. Op basis daarvan zouden er 27.269 ouderdieren mogen worden gehouden. Dit zijn (slechts) 453 ouderdieren teveel.
6.De reactie van het Productschap
Het Productschap is niet duidelijk waarom het tuchtgerecht voor wat betreft het geschonden welzijn is uitgegaan van een zeer ernstig feit. Het Productschap is van mening dat het een ernstig feit betreft. Vermenigvuldigd met een factor 0,8 vanwege de “kleinere omvang” van het bedrijf zou dit een lager boetebedrag dienen op te leveren. Bij de berekening van het door appellant tengevolge van de overtreding behaalde economisch voordeel is in de onderhavige zaak uitgegaan van een norm van € 2,-- per dier. Naar aanleiding van een door de Universiteit van Wageningen opgesteld rapport hanteert het tuchtgerecht overigens vanaf 1 oktober 2012 een normbedrag van € 3,-- per dier.
In juni 2011 heeft het tuchtgerecht de eerste zaken wegens overtreding van artikel 4 van de Verordening behandeld. Bij de uitspraken in die zaken werd 50% van het gehele boetebedrag voorwaardelijk opgelegd. Daarna is het tuchtgerecht strenger geworden en heeft vanaf november 2011 slechts (maximaal) 50% van dat deel van het boetebedrag dat correspondeert met het geschonden welzijn voorwaardelijk opgelegd. Dat is ook in de onderhavige zaak gebeurd.
7.De beoordeling van het geschil
Appellant betoogt evenwel, naar het College begrijpt, dat hij bij de opzet van de ouderdieren op 18 augustus 2011 heeft mogen afgaan op de eerder door CBD vastgestelde afmetingen, zodat hij erop heeft mogen vertrouwen dat hij 27.269 vleeskuikenouderdieren zou mogen houden. Dit betoog slaagt niet, nu appellant tegelijkertijd heeft aangegeven dat hij niet van de betreffende regelgeving op de hoogte was en dat de begeleider van het opfokbedrijf daarvan evenmin op de hoogte was. Het College ziet dan ook niet in hoe appellant erop heeft kunnen vertrouwen dat hij in totaal 27.269 vleeskuikenouderdieren mocht houden.
Daaraan doet niet af dat bij een betere verdeling van de dieren over de beide stallen meer ruimte per dier beschikbaar zou zijn geweest en in die situatie bij de controle op 16 september 2011, uitgaande van de toen bekende afmetingen van de stallen, mogelijk zou zijn volstaan met het geven van een waarschuwing. Voor de vaststelling of er een overtreding heeft plaatsgevonden gaat het immers om de ruimte die feitelijk per dier beschikbaar is geweest.
Dit betekent dat het tuchtgerecht bevoegd was tot het opleggen van een maatregel.
Het College stelt voorop dat de waarde van de goederen, met betrekking tot welke de overtreding is begaan, een in aanmerking te nemen factor is bij de bepaling van de hoogte van de op te leggen boete. De door het tuchtgerecht opgelegde boete is naar het oordeel van het College, gelet op de aard, ernst en omvang van de gepleegde overtreding, zoals die uit de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden blijkt, evenwel te hoog. Het College acht, mede gelet op de omvang van de overtreding en hetgeen van de zijde van het Productschap is aangevoerd over de ernst van het feit, een boete van € 1.800,--, waarvan € 900,-- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, passend en geboden.
8.De beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden tuchtuitspraak;
- veroordeelt appellant tot een geldboete van € 1.800,-- (zegge: achttienhonderd euro);
- bepaalt dat appellant een bedrag van € 900,-- (zegge: negenhonderd euro) van deze
geldboete niet hoeft te betalen onder de voorwaarde dat hij zich gedurende de proeftijd
van twee jaar na deze uitspraak houdt aan de dierenwelzijnsnormen in de
pluimveehouderij.