ECLI:NL:CBB:2013:275

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
12 december 2013
Publicatiedatum
18 december 2013
Zaaknummer
AWB 12/795
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtzaak over overtreding welzijnsnormen voor vleeskuikenouderdieren

In deze tuchtzaak, behandeld door het College van Beroep voor het bedrijfsleven, staat de appellant centraal, die in beroep gaat tegen een tuchtuitspraak van het Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren. De zaak betreft een overtreding van de welzijnsnormen voor vleeskuikenouderdieren, specifiek de eis dat per vleeskuikenouderdier een vloeroppervlakte van ten minste 1300 cm² beschikbaar moet zijn. De appellant, die het pluimveebedrijf in augustus 2011 overnam, ontkent op de hoogte te zijn geweest van deze regelgeving en stelt dat hij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de overtreding.

De procedure begon met een controle op 29 maart 2012, waaruit bleek dat de beschikbare vloeroppervlakte per vleeskuikenouderdier in stal 2 slechts 1147 cm² bedroeg, wat in strijd is met de geldende verordening. Het tuchtgerecht oordeelde dat de appellant verantwoordelijk was voor de naleving van de regels en dat de overtreding ernstig was, wat leidde tot de oplegging van een geldboete van € 2.600,--, waarvan € 300,-- voorwaardelijk.

In beroep heeft het College de zaak opnieuw beoordeeld. Het College concludeert dat de appellant niet kan volhouden dat hij op de hoogte was van de regelgeving en dat de overtreding vaststaat. De opgelegde boete wordt echter als te hoog beschouwd, en het College besluit de boete te verlagen naar € 1.800,--, waarvan € 900,-- voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de ondernemer voor het welzijn van de dieren en de naleving van de regelgeving.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 12/795 12 december 2013
20311
Uitspraak in de zaak van:
[A], te [woonplaats], appellant van een tuchtuitspraak nr. TPPE 11/2012 van het Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren, Kamer Primaire Sector (hierna: tuchtgerecht), gewezen op 10 juli 2012.

1.De procedure

Bij brief van 16 juli 2012 heeft het tuchtgerecht appellant afschrift toegezonden van zijn hiervoor vermelde tuchtuitspraak van 10 juli 2012.
Bij een op 3 augustus 2012 ingediend beroepschrift heeft appellant tegen die uitspraak beroep bij het College ingesteld.
De secretaris van het tuchtgerecht heeft bij brief van 3 september 2012 de op de zaak betrekking hebbende stukken doen toekomen aan de griffier van het College.
Het College heeft de zaak behandeld ter zitting van 29 augustus 2013. Appellant is in persoon verschenen. Van de zijde van het Productschap Pluimvee en Eieren (hierna: Productschap) zijn verschenen mr. R.B.R. Henke en R. te Loo.

2.De grondslag van het geschil

In door het bestuur van het Productschap vastgestelde Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003 (hierna: Verordening) is onder meer het volgende bepaald:
“ Artikel 1
In deze verordening wordt verstaan onder:
(…)
d. vleeskuikenouderdieren: kippen met een leeftijd van 22 weken of ouder, die
bestemd zijn voor de productie van broedeieren ter verkijging van vleeskuikens;
(…)
Artikel 4
De huisvesting van vleeskuikenouderdieren dient tenminste te voldoen aan de volgende voorwaarden:
a. per vleeskuikenouderdier is een vloeroppervlakte van tenminste 1300 cm² beschikbaar;
(…)
Artikel 8
Op overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze verordening worden tuchtrechtelijke maatregelen gesteld zoals voorzien in de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004.”

3.Het berechtingsrapport

Het berechtingsrapport, opgemaakt op 18 mei 2012 door [B], controleur bij CoMore Bedrijfsdiensten B.V., heeft, voor zover hier van belang, de volgende inhoud:
“ Op 29 maart 2012 omstreeks 08.30 uur bevond ik, relatant [C], mij op een perceel gelegen aan de [adres]. Aldaar is gevestigd het bedrijf van betrokkenen, zijnde een pluimveebedrijf (vleeskuikenouderdieren) zoals bedoeld in artikel 1. van de Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003 (…). Uit de aan mij ter beschikking gestelde gegevens van Productschap Pluimvee en Eieren betreffende controlebevindingen afkomstig van Verin van een controle uitgevoerd op 16 september 2011 is het mij (…) gebleken dat in stal 2 op het bedrijf van betrokkenen niet aan de eis is voldaan de aanwezige vleeskuikenouderdieren een vloeroppervlakte ter beschikking te stellen van ten minste 1.300 cm² per vleeskuikenouderdier. (…)
Na meting van stal 2 op het bedrijf van betrokkenen constateerde ik (…) dat stal 2 een, voor de vleeskuikenouderdieren beschikbare, vloeroppervlakte heeft van 1.741,98 m². Tevens constateerde ik dat er na de plaatsing van de dieren (…) op een leeftijd van 22 weken 15.186 vleeskuikenouderdieren in stal 2 werden gehouden. Uit de aan mij ter beschikking gestelde administratie en de door mij geconstateerde aantallen gehouden vleeskuikenouderdieren op een leeftijd van 22 weken (…) constateerde ik (…) dat er 15.186 vleeskuikenouderdieren in stal 2 van betrokkenen werden gehouden die een beschikbare vloeroppervlakte van (1.741,98 m² : 15.186 dieren =) 1.147 cm² per vleeskuikenouderdier hebben gehad hetgeen niet conform de minimale eis zoals gesteld in artikel 4. onder a. van de Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003.”
Als verklaring van appellant is in het berechtingsrapport het volgende vermeld:
“ Ik heb niet geweten dat de vleeskuikenouderdieren niet over voldoende vloeroppervlakte beschikten. Dit is het eerste koppel vleeskuikenouderdieren op mijn bedrijf. Ik heb het bedrijf in augustus 2011 overgenomen van mijn oom. (…) Een begeleider van het opfokbedrijf heeft berekend of er voldoende voerbaklengte en legnesten in de stal aanwezig zijn. Hij was niet op de hoogte van de 1.300 cm² vloeroppervlakte per dier. Er is tijdens de opfok minder uitval geweest en daardoor zijn er ook nog eens 650 dieren extra gekomen.”
Bij schriftelijke verklaring van 24 mei 2012 heeft de voorzitter van het Productschap voor dit feit oplegging van een tuchtrechtelijke maatregel gevraagd.

4.De bestreden tuchtuitspraak

Het tuchtgerecht heeft op grond van de inhoud van het berechtingsrapport en de daarin opgenomen verklaring van betrokkene geoordeeld dat is komen vast te staan dat op het bedrijf van appellant, in strijd met artikel 4, aanhef en onder a van de Verordening, niet het minimum vloeroppervlak per dier in stal 2 beschikbaar is geweest.
Ten aanzien van de verwijtbaarheid overweegt het tuchtgerecht onder meer het volgende. Appellant is te allen tijde verantwoordelijk voor de naleving van de regels op zijn bedrijf. Het risico dat bij een geringe uitval tijdens de opfok de welzijnsnormen zullen worden overschreden komt voor rekening van appellant. Anders dan appellant stelt was er niet slechts sprake van een foute verdeling van de dieren over de stallen, maar waren er op het gehele bedrijf teveel dieren.
Bij het opleggen van de maatregel heeft het tuchtgerecht rekening gehouden met het feit dat appellant in stal 2 het op grond van artikel 4, aanhef en onder a van de Verordening maximale aantal te houden dieren met 13% heeft overschreden en dat daardoor het welzijn van alle dieren in die stal in het geding is gekomen. Naar het oordeel van het tuchtgerecht is sprake van een ernstig feit. Het tuchtgerecht houdt rekening met het feit dat appellant een bedrijf heeft van kleinere omvang en dat aan hem niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd. Naast het sanctioneren van de overtreding van de welzijnsnorm beoogt het tuchtgerecht door middel van het opleggen van een geldboete tevens het economisch voordeel weg te nemen. Het tuchtgerecht gaat bij het bepalen van het economisch voordeel uit van het totaal aantal dieren dat op het gehele bedrijf gehouden mag worden. Appellant mocht maximaal 26.738 dieren houden. Het door de controleur geconstateerde aantal bedroeg in totaal 27.722 dieren. Dat betekent afgerond 1.000 dieren teveel. Daarbij wordt als norm gehanteerd € 2,-- per dier. Het tuchtgerecht heeft vervolgens de volgende tuchtrechtelijke maatregel opgelegd: een geldboete van € 2.600,--, waarvan € 300,-- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

5.Het standpunt van appellant

Appellant heeft in beroep, zakelijk weergegeven, het volgende tegen de bestreden tuchtuitspraak aangevoerd.
De regelgeving was appellant onbekend.
Het betrof het eerste koppel ouderdieren dat appellant had opgezet. Als de ouderdieren op een juiste wijze over de stallen waren verdeeld, zou er 1278,77 cm² vloeroppervlakte per dier beschikbaar zijn geweest. Wanneer dieren minder dan 1300 cm² per dier ter beschikking hebben gehad, maar meer dan 1275 cm² per dier, wordt er, naar appellant van controleur [C] heeft vernomen, niet gehandhaafd maar slechts een waarschuwing gegeven.
Appellant gelooft wel dat de op 29 maart 2012 door de toezichthouder verrichte meting juist is, maar is in de daaraan voorafgaande periode steeds afgegaan op de jaarlijkse, door een erkende controle-instantie (CBD) verrichte controles, waarbij voor stal 2 steeds 1811 m² aan oppervlakte is genoteerd. Volgens appellant is de stal na het bouwen daarvan een keer opgemeten en is daar 1811 m² als beschikbare ruimte uitgekomen. Vervolgens is er ieder jaar van uitgegaan dat er 1811 m² beschikbaar was. Deze afmeting is ook vermeld in het controlerapport van 16 september 2011.
Het tuchtgerecht is er ten onrechte van uitgegaan dat er 1000 dieren teveel waren. Op 18 augustus 2011 zijn de ouderdieren opgezet volgens de toen beschikbare gegevens van de vloeroppervlakte, te weten 1734 m² voor stal 1 en 1811 m² voor stal 2. Op basis daarvan zouden er 27.269 ouderdieren mogen worden gehouden. Dit zijn (slechts) 453 ouderdieren teveel.

6.De reactie van het Productschap

Het Productschap is van mening dat het tuchtgerecht er terecht van is uitgegaan dat de stallen 1 en 2 een oppervlakte hebben van 1734 m² respectievelijk 1741 m². De meting die ter gelegenheid van de controle op 16 september 2011 is verricht, moet worden gezien als een indicatie, op grond waarvan de controleur tot de conclusie is gekomen dat er in stal 2 teveel dieren werden gehouden. Vervolgens is de zaak overgedragen aan de toezichthouder. De toezichthouder heeft de beschikbare ruimte op 29 maart 2012 opgemeten. Rechtens geldt (uitsluitend) de meting van 29 maart 2012. Het is de eigen verantwoordelijkheid van de ondernemer om de dieren voldoende beschikbare ruimte te bieden.
Het Productschap is niet duidelijk waarom het tuchtgerecht voor wat betreft het geschonden welzijn is uitgegaan van een zeer ernstig feit. Het Productschap is van mening dat het een ernstig feit betreft. Vermenigvuldigd met een factor 0,8 vanwege de “kleinere omvang” van het bedrijf zou dit een lager boetebedrag dienen op te leveren. Bij de berekening van het door appellant tengevolge van de overtreding behaalde economisch voordeel is in de onderhavige zaak uitgegaan van een norm van € 2,-- per dier. Naar aanleiding van een door de Universiteit van Wageningen opgesteld rapport hanteert het tuchtgerecht overigens vanaf 1 oktober 2012 een normbedrag van € 3,-- per dier.
In juni 2011 heeft het tuchtgerecht de eerste zaken wegens overtreding van artikel 4 van de Verordening behandeld. Bij de uitspraken in die zaken werd 50% van het gehele boetebedrag voorwaardelijk opgelegd. Daarna is het tuchtgerecht strenger geworden en heeft vanaf november 2011 slechts (maximaal) 50% van dat deel van het boetebedrag dat correspondeert met het geschonden welzijn voorwaardelijk opgelegd. Dat is ook in de onderhavige zaak gebeurd.

7.De beoordeling van het geschil

7.1
Het College stelt vast dat appellant niet bestrijdt dat de voor de vleeskuikenouderdieren beschikbare ruimte in stal 2 ingevolge de meting door de toezichthouder op 29 maart 2012 op 1741,98 m² dient te worden vastgesteld.
Appellant betoogt evenwel, naar het College begrijpt, dat hij bij de opzet van de ouderdieren op 18 augustus 2011 heeft mogen afgaan op de eerder door CBD vastgestelde afmetingen, zodat hij erop heeft mogen vertrouwen dat hij 27.269 vleeskuikenouderdieren zou mogen houden. Dit betoog slaagt niet, nu appellant tegelijkertijd heeft aangegeven dat hij niet van de betreffende regelgeving op de hoogte was en dat de begeleider van het opfokbedrijf daarvan evenmin op de hoogte was. Het College ziet dan ook niet in hoe appellant erop heeft kunnen vertrouwen dat hij in totaal 27.269 vleeskuikenouderdieren mocht houden.
7.2
Het College stelt voorts vast dat de beschikbare ruimte per dier voor de in stal 2 ondergebrachte dieren, te rekenen vanaf 1 september 2011, althans de datum waarop deze dieren 22 weken oud waren, 1.147 cm² per dier bedroeg. Daarmee is niet tenminste 1.300 cm² per dier beschikbaar geweest, zodat appellant artikel 4, aanhef en onder a, van de Verordening heeft overtreden.
Daaraan doet niet af dat bij een betere verdeling van de dieren over de beide stallen meer ruimte per dier beschikbaar zou zijn geweest en in die situatie bij de controle op 16 september 2011, uitgaande van de toen bekende afmetingen van de stallen, mogelijk zou zijn volstaan met het geven van een waarschuwing. Voor de vaststelling of er een overtreding heeft plaatsgevonden gaat het immers om de ruimte die feitelijk per dier beschikbaar is geweest.
Dit betekent dat het tuchtgerecht bevoegd was tot het opleggen van een maatregel.
7.3
De grieven van appellant zijn voorts gericht tegen de hoogte van de door het tuchtgerecht opgelegde geldboete.
Het College stelt voorop dat de waarde van de goederen, met betrekking tot welke de overtreding is begaan, een in aanmerking te nemen factor is bij de bepaling van de hoogte van de op te leggen boete. De door het tuchtgerecht opgelegde boete is naar het oordeel van het College, gelet op de aard, ernst en omvang van de gepleegde overtreding, zoals die uit de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden blijkt, evenwel te hoog. Het College acht, mede gelet op de omvang van de overtreding en hetgeen van de zijde van het Productschap is aangevoerd over de ernst van het feit, een boete van € 1.800,--, waarvan € 900,-- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, passend en geboden.
7.4
Het beroep is gegrond en de bestreden tuchtuitspraak dient te worden vernietigd. Het College zal de zaak zelf afdoen en appellant wegens overtreding van artikel 4, aanhef en onder a, van de Verordening veroordelen tot een boete van € 1.800,--, onder de bepaling dat appellant een bedrag van € 900,-- niet hoeft te betalen onder de voorwaarde dat hij zich gedurende een proeftijd van twee jaar houdt aan de dierenwelzijnsnormen in de pluimveehouderij. Deze proeftijd vangt aan daags na de bekendmaking van deze uitspraak.
7.5
Deze uitspraak berust op de voorschriften, vermeld in de bestreden tuchtuitspraak, alsmede op hoofdstuk V van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004.

8.De beslissing

Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden tuchtuitspraak;
- veroordeelt appellant tot een geldboete van € 1.800,-- (zegge: achttienhonderd euro);
- bepaalt dat appellant een bedrag van € 900,-- (zegge: negenhonderd euro) van deze
geldboete niet hoeft te betalen onder de voorwaarde dat hij zich gedurende de proeftijd
van twee jaar na deze uitspraak houdt aan de dierenwelzijnsnormen in de
pluimveehouderij.
Aldus gewezen door mr. J.L.W. Aerts, mr. B. Verwayen en mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr. J.M.M. Bancken, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 12 december 2013.
w.g. J.L.W. Aerts w.g. J.M.M. Bancken