Uitspraak
staatssecretaris van Economische Zaken.
College van Beroep voor het bedrijfsleven
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een bestuurlijke boete die is opgelegd aan de appellant wegens overtreding van de Meststoffenwet. De staatssecretaris van Economische Zaken had op 10 augustus 2010 een boete van € 35.213,00 opgelegd aan de appellant, omdat deze de gebruiksnormen voor dierlijke meststoffen en de fosfaatgebruiksnorm had overschreden in het kalenderjaar 2009. De rechtbank te Breda heeft in een eerdere uitspraak de boete verlaagd naar € 29.437,50, omdat er rekening werd gehouden met een hogere eindvoorraad in 2009. De appellant heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat de boete onterecht is en dat er een berekeningsfout is gemaakt bij de verlaging van het boetebedrag.
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft het procesverloop in hoger beroep besproken, waarbij de appellant werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De staatssecretaris heeft ook een gemachtigde gestuurd. Het College heeft vastgesteld dat de appellant niet tijdig een aanvraag heeft gedaan voor de fosfaatschuif, een regeling die het mogelijk maakt om een hogere fosfaatgebruiksnorm toe te passen, mits deze in het daaropvolgende jaar volledig wordt gecompenseerd. De appellant heeft in 2009 zijn fosfaatgebruiksnorm met meer dan 20 kg per hectare overschreden, waardoor hij niet in aanmerking komt voor deze regeling.
Het College concludeert dat de staatssecretaris de boete correct heeft berekend en dat er geen aanleiding is om de boete verder te verlagen. De argumenten van de appellant dat hij geen voordeel heeft gehad van de overtreding en dat de boete disproportioneel is, worden verworpen. Het College bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De beslissing is genomen op 30 april 2014 door de rechters M. Munsterman, E. Dijt en R.R. Winter, in aanwezigheid van griffier M.J. van Veen.