In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 18 december 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een melkveebedrijf en de Staatssecretaris van Economische Zaken. De appellante, die een bedrijfstoeslag voor het jaar 2009 had aangevraagd, kreeg te maken met een wijziging van het voorschot door verweerder. Dit gebeurde op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006, waarbij verweerder de bedrijfstoeslag op € 0,00 vaststelde, omdat hij meende dat appellante opzettelijk onjuiste informatie had verstrekt over de oppervlakte van haar percelen. Appellante had 148 gewaspercelen aangemeld, maar verweerder stelde vast dat een aantal van deze percelen niet subsidiabel was, omdat ze gebruikt werden voor de aanleg van een golfbaan en andere niet-landbouwkundige doeleinden.
De appellante voerde aan dat er geen sprake was van opzet en dat zij niet op de hoogte was van de ongeschiktheid van de percelen op het moment van de aanvraag. Ze betoogde dat de wijziging van de bedrijfstoeslag in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht, omdat verweerder niet eenzijdig terug kon komen op zijn eerdere besluit. Het College oordeelde echter dat appellante als professioneel landbouwer op de hoogte moest zijn van de subsidiabiliteitseisen en dat de verschillen tussen de opgegeven en geconstateerde oppervlakte meer dan 1 hectare bedroegen. Hierdoor was verweerder verplicht om de aanvraag af te wijzen.
Het College concludeerde dat de opgelegde sanctie niet in strijd was met het evenredigheidsbeginsel, omdat deze voortvloeide uit de Europese regelgeving. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van landbouwers om correcte informatie te verstrekken en de gevolgen van opzettelijke onjuiste opgaven.