In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 14 augustus 2013 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van [A] B.V. tegen de Stichting Autoriteit Financiële Markten. De zaak betreft een bestuurlijke boete van € 6.000,- die aan verzoekster was opgelegd wegens overtreding van artikel 4:23 van de Wet op het financieel toezicht (Wft) in de periode van mei 2009 tot augustus 2009. De Autoriteit Financiële Markten had ook besloten tot vroegtijdige openbaarmaking van dit boetebesluit. De rechtbank Rotterdam had eerder de vroegtijdige openbaarmaking geschorst, maar de Autoriteit Financiële Markten handhaafde haar besluit om de boete openbaar te maken.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de Autoriteit Financiële Markten bevoegd was om de boete op te leggen en dat de vroegtijdige openbaarmaking van de boete niet in strijd was met de doelstellingen van de Wft. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster niet voldoende had aangetoond dat de openbaarmaking van de boete in strijd zou komen met de belangen van de betrokken partijen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, waarbij hij benadrukte dat de Autoriteit Financiële Markten verplicht is om besluiten tot het opleggen van een boete openbaar te maken, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden die dit zouden rechtvaardigen.
De uitspraak van de voorzieningenrechter bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en stelde dat de publicatie van de boete niet onterecht was. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien om een publicatieverbod op te leggen en heeft de Autoriteit Financiële Markten opgedragen om zich te houden aan de wettelijke verplichtingen omtrent openbaarmaking. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 14 augustus 2013.