Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
[naam 1] B.V., te Enschede, ([naam 1]),
de Stichting Autoriteit Financiële Markten, te Amsterdam, (AFM),
AWB 12/1512 en AWB 12/1913, en de uitspraak van 6 juni 2013, kenmerk ROT 12/1512 en ROT 12/1913, in het geding tussen
en
Procesverloop in hoger beroep
Grondslag van het geschil
Uitspraken van de rechtbank
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
In hoeverre hetgeen is aangevoerd voldoende is om het hoger beroep te doen slagen zal steeds per beroepsgrond worden beoordeeld. Daarbij zal het College, gelet op de diverse verwijzingen in het hogerberoepschrift naar hetgeen in beroep bij de rechtbank is aangevoerd, tevens rekening houden met hetgeen in beroep is aangevoerd, echter uitsluitend voor zover dit invulling geeft aan hetgeen ook in hoger beroep is aangevoerd.
1. de overtreding van artikel 4:19, tweede lid, Wft;
2. motivering van de grondslag van de boete;
3. hoogte van de boete;
“10% vaste rente”zou ontvangen. Daarbij is er niet voor gewaarschuwd dat de uitbetaling van de aan een cliënt verschuldigde som afhankelijk is van de opbrengst van het vastgoed en dat het mogelijk is dat de uitstaande hoofdsom, inclusief rente, aan het einde van de looptijd niet volledig kan worden uitbetaald. De algemene waarschuwing aan het eind van het reclamespotje, inhoudend
“De waarde van uw belegging kan fluctueren. In het verleden behaalde resultaten bieden geen garantie voor de toekomst. Dit product bevat kosten en risico’s. Raadpleeg hiervoor het prospectus,”is door de wijze waarop de tekst in beeld is gebracht slecht leesbaar en slechts drie seconden zichtbaar geweest.
Het College is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat [naam 1] artikel 51a BGfo en daarmee ook artikel 4:19, tweede lid, Wft heeft overtreden. Omdat artikel 27 van de MiFID-uitvoeringsrichtlijn een nadere uitwerking vormt van artikel 19 van de MiFID-richtlijn, moet artikel 51a BGfo, als implementatie van artikel 27 van de MiFID-uitvoeringsrichtlijn, worden beschouwd als een nadere uitwerking van artikel 4:19, tweede lid, Wft, dat een implementatie is van artikel 19 van de MiFID-richtlijn. Dit betekent dat AFM bevoegd was om [naam 1] een boete op te leggen, dat AFM het boetebesluit mocht baseren op de overtreding van artikel 4:19, tweede lid, Wft en dat AFM voor de nadere invulling van die norm mocht verwijzen naar artikel 51a BGfo. De norm is daarmee voldoende duidelijk. De eerste grief van [naam 1] faalt.
Volgens [naam 1] heeft AFM ten onrechte de boete opgelegd wegens overtreding van artikel 4:19, tweede lid, Wft en gaat het niet aan dat de rechtbank gist naar de reden waarom AFM ervoor heeft gekozen om dat artikel aan de boete ten grondslag te leggen.
AFM heeft de hoogte van de boete in overeenstemming met artikel 1:81 Wft en artikel 2 van het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector vastgesteld op € 625.000,-- en het boetebedrag vervolgens vanwege de beperkte draagkracht van [naam 1] gematigd tot
€ 62.500,--. In geschil is uitsluitend de vraag of de rechtbank de boete, mede naar aanleiding van de door [naam 1] overgelegde voorlopige cijfers over 2012, terecht verder heeft gematigd tot € 10.000,--.
Aan een beoordeling van de in het kader van grief c door AFM betrokken algemene stelling dat zij, in het kader van het op de hoogte brengen van het publiek van de wijze waarop zij uitvoering geeft aan haar toezichtstaak alle besluiten mag publiceren, ook voor zover onderdelen daarvan door de rechter zijn vernietigd, komt het College onder deze omstandigheden niet toe.