ECLI:NL:CBB:2012:BV5176
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake vergunning voor gebruik hoofdspoorwegen en belanghebbendheid
In deze zaak gaat het om hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht van 21 april 2010, waarbij de rechtbank het beroep van DB Schenker Rail Nederland N.V. (hierna: Schenker) tegen een besluit van de Minister van Infrastructuur en Milieu (hierna: de minister) gegrond verklaarde. De minister had op 28 mei 2008 een vergunning verleend aan NS Poort Ontwikkeling B.V. (NS Poort) voor het realiseren van een OV-terminal Complex van station Breda. Schenker, die gevaarlijke stoffen over het spoor vervoert, stelde dat zij als belanghebbende moest worden aangemerkt, omdat haar belangen door de vergunningverlening rechtstreeks zouden worden geraakt. De rechtbank oordeelde dat Schenker belanghebbende was, omdat zij een toegangsovereenkomst had met ProRail, de beheerder van het spoorwegemplacement.
In hoger beroep betoogden de minister en NS Poort dat Schenker slechts een afgeleid belang had, omdat haar vervoer per spoor enkel door de toegangsovereenkomst met ProRail was toegestaan. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat Schenker geen rechtstreeks belang had bij de vergunning van 28 mei 2008. Het College stelde vast dat de gevolgen van het besluit voor Schenker pas via de toegangsovereenkomst tot stand kwamen, waardoor haar belang niet rechtstreeks bij het besluit betrokken was. Het College volgde hiermee de lijn van eerdere jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Het College vernietigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van Schenker tegen het besluit van 24 november 2008 ongegrond. Tevens verklaarde het de beroepen van Schenker en NS Poort tegen het besluit van 5 oktober 2010 gegrond en vernietigde dat besluit. Het College zag geen reden voor een kostenveroordeling.