202304463/1/A3
Datum uitspraak: 5 november 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
[appellant], wonend in Amsterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 juni 2023 in zaak nr. 22/4106 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 18 augustus 2021 heeft het college beslist op een verzoek van [appellant] om inzage in zijn persoonsgegevens.
Bij besluit van 27 juli 2022 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 juni 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd voor zover het ziet op de in overwegingen 11 en 12 genoemde motiveringsgebreken.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 16 augustus 2023 heeft het college het bezwaar van [appellant] opnieuw ongegrond verklaard.
[appellant] heeft gronden ingediend tegen het besluit van 16 augustus 2023.
Het college heeft een nader stuk ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 augustus 2025, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door M. Keurentjes, zijn verschenen.
Overwegingen
Waar gaat deze zaak over?
1. [appellant] heeft in de periode 2016 tot en met 2017 een conflict gehad dat er toe heeft geleid dat hij zijn woning moest verlaten. Op 26 juli 2021 heeft hij het college verzocht om inzage in de verwerking van zijn persoonsgegevens door het college bij het Meldpunt Zorg en Woonoverlast (hierna: het Meldpunt). Volgens [appellant] zijn er in het verleden verschillende meldingen over hem gedaan en is zijn dossier ook besproken tijdens een groot overleg. [appellant] wil een kopie van zijn gehele dossier hebben.
2. Het college heeft het verzoek opgevat als een verzoek op grond van artikel 15, eerste lid, van de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG). Het college heeft, beslissend op het verzoek, een overzicht verstrekt van de verwerkingen van de persoonsgegevens van [appellant] en een kopie van het dossier van het Meldpunt verstrekt. Het dossier bestaat uit 68 deels gelakte pagina’s en bestrijkt de periode 3 mei 2016 tot en met 9 maart 2017. Een aantal delen van het verstrekte dossier is zwartgelakt vanwege de bescherming van rechten van derden.
Het college heeft het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar, met verwijzing naar een advies van de bezwaarschriftencommissie, ongegrond verklaard.
Wat heeft de rechtbank overwogen?
3. De rechtbank heeft overwogen dat artikel 15 van de AVG alleen recht geeft op inzage in de eigen persoonsgegevens en niet in die van anderen. [appellant] kan met zijn verzoek daarom niet bereiken dat hij namen van de melders krijgt. Het college heeft navolgbaar gemotiveerd dat het belang van de bescherming van derden om zonder vrees een melding te kunnen maken van overlast zwaarder weegt dan het belang van [appellant] om inzage te krijgen in wat er over hem is gemeld.
In overwegingen 11 en 12 heeft de rechtbank uitgelegd waarom het besluit op bezwaar gedeeltelijk moet worden vernietigd. De rechtbank heeft overwogen dat het college ten onrechte geen inzage heeft verstrekt in persoonsgegevens van [appellant] die het Meldpunt heeft ontvangen van andere partijen. Die gegevens zijn gelakt in de verstrekte documenten en niet opgenomen in het overzicht. Nu het college die gegevens heeft ontvangen, en daarom heeft verwerkt, moet inzage in die gegevens worden verstrekt, tenzij er een geldige weigeringsgrond is.
Verder heeft de rechtbank overwogen dat het overzicht onvoldoende inzicht geeft in de vraag in hoeverre en met welke instanties persoonsgegevens van [appellant] zijn gedeeld. Aan het overzicht kleeft dus ook op dat punt een motiveringsgebrek. Nu dit ook niet valt af te leiden uit de aan [appellant] overgelegde gelakte stukken, kan het besluit op bezwaar ook op dit punt niet in stand blijven.
4. [appellant] is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank en heeft daarom hoger beroep ingesteld.
Wat heeft [appellant] in hoger beroep aangevoerd?
- Heeft het college de belangen zorgvuldig afgewogen?
5. [appellant] betoogt dat zijn belang bij inzage niet zorgvuldig is afgewogen tegenover het belang van de privacy van derden. Hij voert aan dat hij al weet welke personen meldingen over hem hebben gedaan en dat deze personen grensoverschrijdend gedrag vertonen. [persoon A] en [persoon B] zijn op non-actief gesteld en er loopt een onderzoek naar hun gedragingen als bestuursleden van gebouw ‘De Zwijger’ in Amsterdam. [appellant] stelt dat hij belang heeft bij inzage in zijn dossier om bewijs te kunnen vergaren voor schadeprocedures en voor zijn verdediging in civiele en strafrechtelijke procedures. Door het gebrek aan correcte informatie heeft hij financiële en persoonlijke problemen ondervonden. Dit gebrek aan correcte informatie heeft ook gevolgen gehad voor het welzijn van de andere slachtoffers van [persoon A] en [persoon B].
5.1. Artikel 15 van de AVG geeft een betrokkene het recht om uitsluitsel te verkrijgen over het al dan niet verwerken van hem betreffende persoonsgegevens en om inzage te verkrijgen in die persoonsgegevens. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, is het doel van artikel 15 van de AVG dat de betrokkene zich van de verwerking van zijn persoonsgegevens op de hoogte kan stellen en de rechtmatigheid daarvan kan controleren (zie de uitspraak van de Afdeling van 3 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:452, onder 6.3). Een recht van inzage is iets anders dan een recht van toegang tot bestuurlijke documenten. Artikel 15 van de AVG is niet bedoeld om toegang tot bestuurlijke documenten te verzekeren. Dit artikel is ook niet bedoeld om bewijsstukken te kunnen vergaren voor andere procedures. Aan dit door [appellant] gestelde belang komt daarom geen gewicht toe. 5.2. De Afdeling heeft kennisgenomen van de vertrouwelijk overgelegde documenten. Daarbij heeft zij geconstateerd dat de door het college gelakte onderdelen ofwel geen persoonsgegevens van [appellant] zijn, ofwel persoonsgegevens zijn van [appellant] die herleidbaar zijn tot derden, ofwel persoonsgegevens van [appellant] zijn die met persoonsgegevens van anderen in verwevenheid zijn verwerkt.
5.3. Voor zover [appellant] met zijn betoog wil bereiken dat hij inzage krijgt in de namen van de personen die meldingen over hem hebben gedaan, kan dat niet slagen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat artikel 15 van de AVG aan [appellant] het recht geeft op inzage in zijn eigen persoonsgegevens en niet in die van anderen. Dat [appellant] naar eigen zeggen al bekend is met de namen van de personen die meldingen over hem hebben gedaan, kan dat niet anders maken.
5.4. Voor zover [appellant] met zijn betoog wil bereiken dat hij inzage krijgt in dat wat anderen over hem hebben gemeld, overweegt de Afdeling het volgende.
In artikel 15, vierde lid, van de AVG is bepaald dat het recht op inzage in de eigen persoonsgegevens geen afbreuk doet aan de rechten en vrijheden van anderen. In geval van strijdigheid tussen enerzijds de volledige uitoefening van het recht van inzage van persoonsgegevens en anderzijds de rechten of vrijheden van anderen, moeten de betrokken rechten tegen elkaar worden afgewogen. Voor zover mogelijk moet ervoor worden gekozen de persoonsgegevens te verstrekken op een wijze die geen afbreuk doet aan de rechten of vrijheden van anderen. Daarbij moet er rekening mee worden gehouden dat deze overwegingen er niet toe mogen leiden dat de betrokkene alle informatie wordt onthouden. Zie: overweging 63 van de considerans van de AVG en punt 44 van het arrest van het Hof van 4 mei 2023, ECLI:EU:C:2023:369, C-487/21, F.F. tegen Österreichische Datenschutzbehörde en CRIF GmbH.
Het college heeft toegelicht dat een burger die zich zorgen maakt over een medeburger, of die overlast van een bewoner ervaart, dat veilig moet kunnen melden en dat de gemeente vrij met betrokkenen moet kunnen spreken om een oplossing te zoeken of grotere problemen te kunnen melden. Indien [appellant] inzage krijgt in dat wat derden over hem hebben gemeld, dan zou dat afbreuk doen aan de rechten en vrijheden van derden. Die meldingen zijn namelijk tot die derden herleidbaar dan wel in verwevenheid met die van derden verwerkt. De Afdeling is van oordeel dat het college zich daarom op het standpunt heeft mogen stellen dat de belangen van de bescherming van de rechten en vrijheden van derden zwaarder wegen dan het recht op inzage van [appellant]. Het lakken van de meldingen leidt er niet toe dat [appellant] alle informatie wordt onthouden. Anders dan [appellant] in het nadere stuk nog heeft aangevoerd, hoefde het college niet bij elke gelakte melding opnieuw te motiveren waarom de belangen van de bescherming van de rechten en vrijheden van derden zwaarder wegen dan zijn recht op inzage. Die motivering is namelijk voor elke melding gelijk.
Het betoog slaagt niet.
- Zijn er nog meer stukken?
6. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat er nog meer stukken zijn waarin zijn persoonsgegevens zijn verwerkt. Hij wijst erop dat [persoon C] namens het college ter zitting bij de rechtbank heeft verklaard dat er nog twee meldingen zijn die relevant zijn voor deze zaak. Hij heeft in het politiedossier een melding van [persoon A] aangetroffen die ontbreekt. Ook ontbreekt er volgens hem een melding van gebouw De Zwijger die met Ymere en de politie is gedeeld. Voorts ontbreken de meldingen die tussen mei en 16 augustus 2016 over hem zijn gedaan. Hij wijst in dit verband op de datum van de eerste melding en op de omstandigheid dat in de melding van 17 augustus 2016 staat dat het MZWO-dossier in mei 2016 is gestart.
6.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 23 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4279, is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, dat document toch onder het bestuursorgaan berust. 6.2. De Afdeling is van oordeel dat het college niet ongeloofwaardig heeft toegelicht dat er, afgezien van de documenten die het college heeft ontvangen van andere partijen waarover het in het nadere besluit op bezwaar een beslissing heeft genomen (zie overweging 8), nog meer documenten onder het college berusten waarin de persoonsgegevens van [appellant] zijn verwerkt. Het college heeft in de schriftelijke uiteenzetting laten weten dat het naar aanleiding van het betoog van [appellant] over de verklaringen van [persoon C] ter zitting bij de rechtbank, navraag bij haar heeft gedaan. Het college heeft erkend dat [persoon C] op de zitting bij de rechtbank heeft verklaard dat er andere stukken zouden kunnen zijn. Vervolgens is er naar die stukken gezocht, maar bleken die uiteindelijk niet meer te bestaan.
6.3. Verder heeft het college erkend dat het aannemelijk is dat er ook een dossier moet zijn geweest dat is begonnen in mei 2016. Het college heeft bij alle betrokken contactpersonen en systeembeheerders van het Meldpunt daarover navraag gedaan, maar gebleken is dat het dossier niet meer aanwezig is.
Daarnaast heeft het college toegelicht dat het dossier geen meldingen bevat van gebouw De Zwijger. Mogelijk betreft het een melding uit de periode mei-augustus 2016 of een melding die bekend is bij Ymere of de Politie, maar dus niet bij het college.
Voor zover [appellant] nog heeft aangevoerd dat het vernietigen van dossiers op grond van artikel 17, derde lid, van de AVG niet is toegestaan vanwege aanhangig gemaakte juridische procedures, overweegt de Afdeling het volgende. Dit artikel ziet, anders dan [appellant] betoogt, niet op de verplichting van een overheidsorgaan om dossiers te bewaren, maar op het recht om wissing van gegevens van de betrokkene. Ook indien er vanuit zou moeten worden gegaan dat het college in strijd met andere daarvoor geldende regels dossiers heeft vernietigd, laat dit onverlet dat het geen inzage kan geven in verwerkte persoonsgegevens in dossiers die er niet meer zijn.
6.4. Het betoog slaagt niet.
- Gevolgen van de uitspraak
7. [appellant] betoogt dat de uitspraak van de rechtbank tot verwarring, vertraging en onduidelijkheid over zijn situatie heeft geleid. De rechtbank heeft nagelaten om een voorziening te treffen of duidelijke instructies te geven om ervoor te zorgen dat de benodigde informatie correct werd gedeeld en verwerkt.
7.1. In hoger beroep staat de uitspraak van de rechtbank ter beoordeling. Dat wat [appellant] heeft aangevoerd over de gevolgen van de uitspraak van de rechtbank voor zijn situatie, kan niet tot vernietiging van die uitspraak leiden. Anders dan [appellant] heeft aangevoerd, heeft het college binnen de door de rechtbank gestelde termijn een nieuw besluit op bezwaar genomen. Dat de uitspraak van de rechtbank bij [appellant] voor verwarring en onduidelijkheid over zijn situatie heeft geleid, betekent niet dat het oordeel van de rechtbank onjuist is.
Het betoog slaagt niet.
Nader besluit
8. Bij besluit van 16 augustus 2023, heeft het college, gevolg gevend aan de uitspraak van de rechtbank, opnieuw beslist op het bezwaar van [appellant]. In het nadere besluit heeft het college een nieuwe tabel opgesteld. Daarin zijn ook de persoonsgegevens van [appellant] die door andere partijen aan het Meldpunt zijn verstrekt opgenomen. De persoonsgegevens van de burgers die de meldingen hebben gedaan zijn daarin niet opgenomen. De tabel bevat een vermelding van zowel de bron als de ontvangers van de persoonsgegevens van [appellant]. De afstemming tussen partijen over de behandeling van het dossier is geen persoonsgegeven en valt daar buiten. Hetzelfde geldt voor juridische analyses. Wel is soms extra informatie vermeld om de context waarin de persoonsgegevens zijn verstrekt begrijpelijker te maken. Om de rechten en vrijheden van derden te beschermen, wordt geen inzage gegeven in persoonsgegevens van derden en gegevens die direct of indirect herleidbaar zijn tot derden.
8.1. Dit door het college hangende het hoger beroep genomen besluit is een besluit als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, samen gelezen met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Dit betekent dat het hoger beroep van rechtswege daarop betrekking heeft.
Ambtshalve vernietiging van de uitspraak van de rechtbank van 16 februari 2024 en ambtshalve vervallen verklaren van de uitspraak van de Afdeling
9. Artikel 6:19 van de Awb is een bepaling van openbare orde, waaraan de Afdeling ambtshalve toetst. De Afdeling stelt ambtshalve vast dat de rechtbank het beroep tegen het nadere besluit niet overeenkomstig die bepaling heeft doorgezonden aan haar, zich ten onrechte bevoegd heeft geacht en het beroep tegen dat besluit ten onrechte in behandeling heeft genomen en uitspraak heeft gedaan op het beroep op 16 februari 2024 (vergelijk: uitspraak van de Afdeling van 7 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4100). [appellant] wenst daartegen op te komen omdat hij hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. Daarom vernietigt de Afdeling die uitspraak. Verder heeft de Afdeling het tegen die uitspraak door [appellant] ingestelde hoger beroep ten onrechte in behandeling genomen (uitspraak van 8 oktober 2024, zaak nr. 202402176/2/A3). De Afdeling heeft bij het doen van die uitspraak niet onderkend dat het onderhavige hoger beroep al aanhangig was. De Afdeling ziet daarom aanleiding om die uitspraak ambtshalve vervallen te laten verklaren.
Gelet op het vorenstaande zullen de tegen het nadere besluit bij de rechtbank ingediende beroepsgronden en het hogerberoepschrift van 6 april 2024 worden aangemerkt als een aanvulling van de gronden van het beroep van rechtswege tegen het nadere besluit van 16 augustus 2023.
Het van rechtswege ontstane beroep tegen het nadere besluit
10. Voor zover [appellant] heeft aangevoerd dat er nog meer stukken moeten zijn, verwijst de Afdeling naar dat wat hiervoor onder 6.1-6.4 is overwogen.
11. [appellant] heeft verder aangevoerd dat de meldingen vaag zijn, waardoor het voor hem moeilijk is om een duidelijk beeld te krijgen van wat er over hem is gecommuniceerd en met wie. Het college heeft in strijd met artikel 30 van de AVG geen logbestanden of register overgelegd waaruit blijkt wie, wanneer welke handelingen heeft verricht.
11.1. Dit betoog slaagt niet. [appellant] heeft verzocht om inzage in de verwerking van zijn persoonsgegevens door het college bij het Meldpunt. Daarbij wil hij in het bijzonder inzage in zijn dossier hebben. [appellant] heeft niet specifiek verzocht om inzage in logbestanden of het register.
Artikel 30, eerste lid, van de AVG bepaalt dat elke verwerkingsverantwoordelijke een register dient te houden van de verwerkingsactiviteiten die onder zijn verwerkingsverantwoordelijkheid plaatsvinden. Op grond van artikel 30, vierde lid, van de AVG moeten de registers desgevraagd aan de toezichthoudende autoriteit ter beschikking worden gesteld. De registers stellen de verwerkingsverantwoordelijke enkel in staat om te voldoen aan zijn verplichtingen jegens de toezichthoudende autoriteit die om de verstrekking van die registers vraagt. Zie: punt 67 van het arrest van het Hof van 22 juni 2023, ECLI:EU:C:2023:501, C-579/21, Pankki S. Anders dan [appellant] aanvoert, heeft het college op grond van dit artikel geen verplichting om de registers aan hem ter beschikking te stellen.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 3 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:452, is de verwerkingsverantwoordelijke niet gehouden een afschrift van de onderliggende documenten te verstrekken, mits voldaan is aan het doel van artikel 15 van de AVG. De Afdeling is van oordeel dat aan dit doel is voldaan. [appellant] heeft zich, ook zonder inzage te hebben in het gehele dossier en in de logbestanden, op de hoogte kunnen stellen van de verwerkte persoonsgegevens en heeft deze kunnen controleren op rechtmatigheid. 12. Voor zover [appellant] heeft aangevoerd dat het college ten onrechte persoonsgegevens betreffende strafrechtelijke en medische gegevens heeft verwerkt overweegt de Afdeling het volgende. Het geschil in deze zaak gaat alleen over het verzoek van [appellant] om inzage in zijn persoonsgegevens op grond van artikel 15 van de AVG. Voor zover [appellant] stelt dat het college zijn persoonsgegevens onrechtmatig heeft verwerkt, dan staat het hem vrij om een verzoek om wissing van zijn persoonsgegevens op grond van artikel 17, eerste lid, van de AVG in te dienen.
13. Het betoog slaagt niet.
- Is de redelijke termijn overschreden?
14. [appellant] klaagt dat de lange duur van de procedure invloed heeft gehad op zijn welzijn. Uit de uitspraak van de Afdeling van 4 juni 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BD3121, onder 2.6.1, volgt dat een klacht over de lange duur van de procedure, met toepassing van artikel 8:69, tweede lid, van de de Awb moet worden opgevat als een betoog dat de redelijke termijn is overschreden en voorts als een verzoek om vergoeding van de door de overschrijding geleden schade. 14.1. De redelijke termijn, die uitgangspunt is voor de afdoening van bestuursrechtelijke geschillen die bestaan uit een bezwaarprocedure en twee rechterlijke instanties, is in dit geval vier jaar. De redelijke termijn vangt aan op het moment waarop het bestuursorgaan het bezwaarschrift heeft ontvangen. Zie de uitspraak van de Afdeling van 18 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:155, onder 6.2. 14.2. Het college heeft het bezwaarschrift van [appellant] op 16 september 2021 ontvangen. Dat betekent dat de redelijke termijn op die datum is aangevangen. Deze uitspraak is van 5 november 2025. De redelijke termijn is daarom met twee maanden overschreden.
14.3. De Afdeling zal, uitgaande van een forfaitair tarief van € 500,00 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond, de schadevergoeding voor [appellant] vaststellen op een bedrag van € 500,00.
14.4. De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren. Zie de uitspraak van de Afdeling van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188, onder 4.3. 14.5. De overschrijding van de redelijke termijn is aan het college en aan de Afdeling toe te rekenen. De vergoeding van de schade zal naar evenredigheid worden uitgesproken ten laste van het college en de Staat, die de schade als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn door de Afdeling moet betalen (de minister van Buitenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties). Dat betekent dat de Afdeling het college zal veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding aan [appellant] van € 277,78 en de Staat tot een schadevergoeding van in totaal € 222,22.
- Verzoek om schadevergoeding
15. [appellant] heeft ter zitting nog verzocht om schadevergoeding omdat hij door een schending van het inzagerecht zijn woning is kwijtgeraakt, psychische klachten heeft gekregen, zijn reputatie is beschadigd en zijn recht op juridische verdediging is bemoeilijkt.
15.1. Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de AVG heeft eenieder die schade heeft geleden ten gevolge van een inbreuk op de AVG recht op een schadevergoeding. Uit vorenstaande overwegingen volgt dat er geen sprake is het in artikel 15 van de AVG neergelegde recht op inzage. Alleen al daarom moet het verzoek worden afgewezen (zie de uitspraak van de Afdeling van 6 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4531). Conclusie
16. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank van 2 juni 2023, voor zover aangevallen, moet worden bevestigd. De uitspraak van de rechtbank van 16 februari 2024 wordt ambtshalve vernietigd. De uitspraak van de Afdeling van 8 oktober 2024 wordt ambtshalve vervallen verklaard. Het beroep tegen het besluit van 16 augustus 2023 is ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt toegewezen. Het verzoek om schadevergoeding wordt voor het overige afgewezen. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de uitspraak van de rechtbank van 2 juni 2023 in zaak nr. 22/4106, voor zover aangevallen;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank van 16 februari 2024 in zaak nr. 23/5731;
III. verklaart de uitspraak van de Afdeling van 8 oktober 2024, in zaak nr. 202402176/2/A3, vervallen;
IV. verklaart het beroep tegen het besluit van 16 augustus 2023 ongegrond;
V. wijst het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn toe;
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam om aan [appellant] een schadevergoeding van € 277,78 te betalen;
VII. veroordeelt de Staat der Nederlanden (de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) om aan [appellant] een schadevergoeding van € 222,22 te betalen;
VIII. wijst het verzoek om schadevergoeding voor het overige af.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, griffier.
w.g. Drop
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Larsson-van Reijsen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2025
978
BIJLAGE
Algemene verordening gegevensbescherming
Overwegende hetgeen volgt:
(63)
Een betrokkene moet het recht hebben om de persoonsgegevens die over hem zijn verzameld, in te zien, en om dat recht eenvoudig en met redelijke tussenpozen uit te oefenen, zodat hij zich van de verwerking op de hoogte kan stellen en de rechtmatigheid daarvan kan controleren. […] Dat recht mag geen afbreuk doen aan de rechten of vrijheden van anderen, met inbegrip van het zakengeheim of de intellectuele eigendom en met name aan het auteursrecht dat de software beschermt. Die overwegingen mogen echter niet ertoe leiden dat de betrokkene alle informatie wordt onthouden […].
Artikel 15
Recht van inzage van de betrokkene
1. De betrokkene heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke uitsluitsel te verkrijgen over het al dan niet verwerken van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om inzage te verkrijgen van die persoonsgegevens en van de volgende informatie:
a) de verwerkingsdoeleinden;
b) de betrokken categorieën van persoonsgegevens;
c) de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de persoonsgegevens zijn of zullen worden verstrekt, met name ontvangers in derde landen of internationale organisaties;
d) indien mogelijk, de periode gedurende welke de persoonsgegevens naar verwachting zullen worden opgeslagen, of indien dat niet mogelijk is, de criteria om die termijn te bepalen;
e) dat de betrokkene het recht heeft de verwerkingsverantwoordelijke te verzoeken dat persoonsgegevens worden gerectificeerd of gewist, of dat de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens wordt beperkt, alsmede het recht tegen die verwerking bezwaar te maken;
f) dat de betrokkene het recht heeft klacht in te dienen bij een toezichthoudende autoriteit;
g) wanneer de persoonsgegevens niet bij de betrokkene worden verzameld, alle beschikbare informatie over de bron van die gegevens;
h) het bestaan van geautomatiseerde besluitvorming, met inbegrip van de in artikel 22, leden 1 en 4, bedoelde profilering, en, ten minste in die gevallen, nuttige informatie over de onderliggende logica, alsmede het belang en de verwachte gevolgen van die verwerking voor de betrokkene.
2. […]
3. De verwerkingsverantwoordelijke verstrekt de betrokkene een kopie van de persoonsgegevens die worden verwerkt. Indien de betrokkene om bijkomende kopieën verzoekt, kan de verwerkingsverantwoordelijke op basis van de administratieve kosten een redelijke vergoeding aanrekenen. Wanneer de betrokkene zijn verzoek elektronisch aandient, en niet om een andere regeling verzoekt, wordt de informatie in een gangbare elektronische vorm verstrekt.
4. Het in lid 3 bedoelde recht om een kopie te verkrijgen, doet geen afbreuk aan de rechten en vrijheden van anderen.
Artikel 17
Recht op gegevenswissing (recht op vergetelheid)
1. De betrokkene heeft het recht van de verwerkingsverantwoordelijke zonder onredelijke vertraging wissing van hem betreffende persoonsgegevens te verkrijgen en de verwerkingsverantwoordelijke is verplicht persoonsgegevens zonder onredelijke vertraging te wissen wanneer een van de volgende gevallen van toepassing is:
[…]
d) de persoonsgegevens zijn onrechtmatig verwerkt;
[…].
3. De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing voor zover verwerking nodig is:
a) voor het uitoefenen van het recht op vrijheid van meningsuiting en informatie;
b) voor het nakomen van een in een het Unierecht of het lidstatelijke recht neergelegde wettelijke verwerkingsverplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust, of voor het vervullen van een taak van algemeen belang of het uitoefenen van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is verleend;
c) om redenen van algemeen belang op het gebied van volksgezondheid overeenkomstig artikel 9, lid 2, punten h) en i), en artikel 9, lid 3;
d) met het oog op archivering in het algemeen belang, wetenschappelijk of historisch onderzoek of statistische doeleinden overeenkomstig artikel 89, lid 1, voor zover het in lid 1 bedoelde recht de verwezenlijking van de doeleinden van die verwerking onmogelijk dreigt te maken of ernstig in het gedrang dreigt te brengen;
e) voor de instelling, uitoefening of onderbouwing van een rechtsvordering.
Artikel 30
Register van de verwerkingsactiviteiten
1. Elke verwerkingsverantwoordelijke en, in voorkomend geval, de vertegenwoordiger van de verwerkingsverantwoordelijke houdt een register van de verwerkingsactiviteiten die onder hun verantwoordelijkheid plaatsvinden. Dat register bevat alle volgende gegevens:
(…).
2. De verwerker, en, in voorkomend geval, de vertegenwoordiger van de verwerker houdt een register van alle categorieën van verwerkingsactiviteiten die zij ten behoeve van een verwerkingsverantwoordelijke hebben verricht. Dit register bevat de volgende gegevens:
(…).
4. Desgevraagd stellen de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker en, in voorkomend geval, de vertegenwoordiger van de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker het register ter beschikking van de toezichthoudende autoriteit.
(…).
Artikel 82
Recht op schadevergoeding en aansprakelijkheid
1. Eenieder die materiele of immateriële schade heeft geleden ten gevolge van een inbreuk op deze verordening, heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker schadevergoeding te ontvangen voor de geleden schade.