ECLI:NL:RVS:2025:489

Raad van State

Datum uitspraak
10 februari 2025
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
202401079/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag verblijfsvergunning asiel

In deze zaak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 19 januari 2024 het beroep van de vreemdeling tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk heeft verklaard. De vreemdeling had op 24 augustus 2022 een aanvraag ingediend, maar de minister van Asiel en Migratie had pas op 17 april 2024 een besluit genomen. De rechtbank oordeelde dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat er nog geen besluit was genomen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.E. Stassen-Buijs, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 10 februari 2025 geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat de minister inmiddels een besluit had genomen op de aanvraag van de vreemdeling. De Afdeling heeft echter ook het besluit van 17 april 2024 vernietigd, omdat de minister een verkeerde ingangsdatum voor de verblijfsvergunning had vastgesteld. De minister had de ingangsdatum moeten baseren op het moment waarop de vreemdeling haar asielwens kenbaar maakte, wat op 11 juli 2022 was, en niet op de datum van de aanvraag.

De Afdeling heeft de ingangsdatum van de verblijfsvergunning vastgesteld op 11 juli 2022 en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit. Tevens is de minister van Asiel en Migratie veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die de vreemdeling heeft gemaakt in verband met het hoger beroep en het beroep van rechtswege.

Uitspraak

202401079/1/V2.
Datum uitspraak: 10 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellante],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 januari 2024 in zaak nr. NL23.34054 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
De vreemdeling heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen.
Bij uitspraak van 19 januari 2024 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.E. Stassen-Buijs, advocaat in Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 17 april 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de aanvraag van de vreemdeling ingewilligd.
De vreemdeling heeft op verzoek van de Afdeling een nader stuk ingediend.
Overwegingen
Hoger beroep
1.       Toen de rechtbank uitspraak deed op het beroep van de vreemdeling tegen het niet tijdig nemen van een besluit, had de minister nog geen besluit genomen op haar aanvraag van 24 augustus 2022. Dat heeft de minister bij het besluit van 17 april 2024 wel gedaan. Wat de vreemdeling aanvoert, schept geen belang voor het beoordelen van haar hoger beroep.
2.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 8 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4125, prejudiciële vragen gesteld over de vraag of de minister met WBV 2022/22 de beslistermijn met negen maanden heeft mogen verlengen. Op deze prejudiciële vragen heeft het Hof van Justitie nog geen antwoord gegeven. In dit geval heeft de minister bij besluit van 17 april 2024 de aanvraag van de vreemdeling om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingewilligd. De vreemdeling heeft deze aanvraag op 24 augustus 2022 ingediend. Dit betekent dat de minister, ongeacht de rechtmatigheid van de verlenging van de beslistermijn, ook de beslistermijn van vijftien maanden heeft overschreden. De Afdeling ziet daarom aanleiding om de minister in de proceskosten te veroordelen.
3.       De minister moet de in verband met het hoger beroep gemaakte proceskosten vergoeden (een punt voor het hogerberoepschrift). Het hoger beroep gaat uitsluitend over het door de minister niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag. De Afdeling past daarom wegingsfactor 0,5 toe.
Beroep tegen het besluit van 17 april 2024
4.       Het besluit van 17 april 2024 wordt, gelet op artikel 6:20, derde lid, in samenhang gelezen met artikel 6:24 van de Awb, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding. De vreemdeling heeft bij brief van 19 november 2024 aan de Afdeling te kennen gegeven dat zij het niet eens is met dat besluit. De vreemdeling heeft in die brief ook beroepsgronden gericht tegen dat besluit.
5.       De vreemdeling betoogt terecht dat de minister in het besluit van 17 april 2024 een verkeerde ingangsdatum van de verblijfsvergunning heeft vastgesteld. De minister is ten onrechte uitgegaan van de datum waarop de vreemdeling haar aanvraag heeft ingediend aan de hand van het formulier model M35-H. Dat was op 24 augustus 2022. De minister moet bij het bepalen van de ingangsdatum namelijk uitgaan van het moment waarop de vreemdeling ten overstaan van de autoriteiten in persoon haar asielwens kenbaar heeft gemaakt. Uit de door de vreemdeling overgelegde loopbrief blijkt dat zij dat op 11 juli 2022 heeft gedaan. Daarom had de minister de ingangsdatum van de verblijfsvergunning moeten vaststellen op 11 juli 2022. Zie de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:159, onder 3 tot en met 3.2.
6.       Het beroep is gegrond. Het besluit van 17 april 2024 wordt vernietigd voor zover de minister daarin de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel heeft vastgesteld op 24 augustus 2022. Uit een oogpunt van definitieve geschilbeslechting zal de Afdeling zelf in de zaak voorzien door de ingangsdatum van de verblijfsvergunning vast te stellen op 11 juli 2022, en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit (artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb). De minister moet de proceskosten vergoeden.
7.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II.       verklaart het beroep tegen het besluit van 17 april 2024, V-[…], gegrond;
III.      vernietigt dat besluit, voor zover daarin de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is vastgesteld op 24 augustus 2022;
IV.     stelt de ingangsdatum van de verblijfsvergunning vast op 11 juli 2022;
V.      bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 17 april 2024, voor zover dat is vernietigd;
VI.     veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep van rechtswege opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 907,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.D. Salverda, griffier.
w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Salverda
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2025
992