ECLI:NL:RBDHA:2025:3166

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 maart 2025
Publicatiedatum
3 maart 2025
Zaaknummer
NL24.28830
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel na asielaanvraag

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 3 maart 2025, wordt het beroep van eiser tegen de ingangsdatum van zijn verblijfsvergunning asiel beoordeeld. Eiser had op 20 juni 2024 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gekregen, met een ingangsdatum van 27 januari 2023. Eiser is het niet eens met deze datum en stelt dat de ingangsdatum moet zijn 22 januari 2023, de datum waarop hij zich meldde in het Aanmeldcentrum in Ter Apel. De rechtbank heeft de minister van Asiel en Migratie in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op de zaak, maar heeft geen zitting gehouden omdat partijen daarmee instemden.

De rechtbank oordeelt dat eiser wel degelijk belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep, ondanks het standpunt van de minister dat het tijdsverschil van vijf dagen niet van feitelijke betekenis is. De rechtbank stelt vast dat de minister de ingangsdatum van de verblijfsvergunning niet correct heeft vastgesteld, en dat de asielaanvraag is ontvangen op het moment dat eiser zijn asielwens kenbaar maakte, wat blijkt uit de loopbrief van 22 januari 2023. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit van de minister, waarbij de ingangsdatum van de verblijfsvergunning wordt vastgesteld op 22 januari 2023.

De rechtbank legt ook de proceskosten op aan de minister, die zijn vastgesteld op € 907,-. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan door partijen worden aangevochten in hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.28830

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,V-nummer: [nummer] ,

(gemachtigde: mr. W. Volkers)
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de inwilliging van zijn asielaanvraag. Het beroep richt zich tegen de ingangsdatum van de verblijfsvergunning.
1.1.
De rechtbank heeft de minister in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op de uitspraak van de Afdeling [1] over de betekenis van de loopbrief voor de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel. [2] De minister heeft hierop gereageerd.
1.2.
Eiser is vervolgens in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op de reactie van de minister. Eiser heeft hier gebruik van gemaakt.
1.3.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig acht en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Partijen hebben daarna niet om een zitting gevraagd. De rechtbank heeft het beroep daarom niet op zitting behandeld en heeft het onderzoek gesloten. [3]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de minister de ingangsdatum van de verblijfsvergunning van eiser juist heeft vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat de zaak over?
3. Bij besluit van 20 juni 2024 heeft de minister aan eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend met ingang van 27 januari 2023 en geldig tot 27 januari 2028. Eiser is het niet eens met de ingangsdatum van zijn verblijfsvergunning. Hij voert aan dat de verblijfsvergunning verleend moet worden met ingang van 22 januari 2023. Hij heeft zich op die datum namelijk gemeld in het Aanmeldcentrum in Ter Apel. Dat blijkt uit ook uit de overgelegde loopbrief, afgegeven op 22 januari 2023.
Procesbelang
4.
De minister stelt zich op het standpunt dat eiser geen actueel en reëel belang heeft bij de inhoudelijke beoordeling van het beroep. Het verschil tussen de datum waarop eiser de asielwens heeft geuit en de datum van het indienen van het aanvraagformulier M35-H is namelijk vijf dagen. Dit tijdsverschil is volgens de minister zo klein dat de aanpassing van de ingangsdatum voor eiser niet van feitelijke betekenis is. De minister vindt daarom dat de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk moet verklaren.
4.1.
De rechtbank oordeelt dat eiser belang heeft bij een inhoudelijk oordeel en aanpassing van de ingangsdatum van zijn verblijfsvergunning. De minister heeft niet onderbouwd of concreet gemaakt dat de aanpassing voor eiser niet van feitelijke betekenis is. Dat het gaat om een klein verschil betekent nog niet dat eiser geen enkel belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Niet is uitgesloten dat een eerdere ingangsdatum van betekenis is voor latere verblijfsaanvragen of andere verstrekkingen. Eiser kan daarom door het instellen van beroep in een gunstiger positie komen. De rechtbank betrekt daarbij ook dat de Afdeling in de uitspraak van 20 januari 2025 niet heeft geoordeeld dat het tijdsverschil tussen het kenbaar maken van de asielwens en het M35-H formulier van belang is voor het bepalen van de ingangsdatum. [4] De rechtbank behandelt daarom het beroep hierna inhoudelijk.
Ingangsdatum
5. De rechtbank oordeelt dat de minister de ingangsdatum van de verblijfsvergunning niet juist heeft vastgesteld. Volgens de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2025 volgt uit de wet [5] en het Unierecht dat de asielaanvraag is ontvangen op het moment dat een vreemdeling in persoon bij de autoriteiten zijn asielwens kenbaar heeft gemaakt. Dit moment kan bijvoorbeeld blijken uit de loopbrief. Eiser heeft op 22 januari 2023, de datum van de loopbrief, zijn asielwens kenbaar gemaakt. Dit betekent dat de beroepsgrond slaagt en het beroep gegrond is.

Conclusie en gevolgen

6. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de ingangsdatum, omdat dit in strijd is met een wettelijke bepaling. Uit het oogpunt van definitieve geschilbeslechting zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien door de ingangsdatum van de verblijfsvergunning vast te stellen op 22 januari 2023 en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit. [6]
7. De minister moet de proceskosten vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 907,-. [7] De rechtbank ziet geen aanleiding om een lagere wegingsfactor toe te passen. In principe behoort een behandeling van een beroepszaak tot de categorie gemiddeld, tenzij er redenen zijn om daarvan af te wijken. Die redenen ziet de rechtbank hier niet. Het beroep tegen de ingangsdatum vraagt namelijk een inhoudelijke beoordeling. Ook in de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2025 ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om van een lagere wegingsfactor uit te gaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 20 juni 2024, voor zover daarin de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is vastgesteld op 27 januari 2023;
  • stelt de ingangsdatum van de verblijfsvergunning vast op 22 januari 2023;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit van 20 juni 2024, voor zover dat is vernietigd;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
2.20 januari 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:159).
3.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.ECLI:NL:RVS:2025:159, en herhaald in 10 februari 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:489).
5.Zie artikel 44, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
6.Artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb.
7.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door de gemachtigde verleende rechtsbijstand, waarbij 1 punt is gerekend voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 1.