ECLI:NL:RVS:2025:2876

Raad van State

Datum uitspraak
26 juni 2025
Publicatiedatum
26 juni 2025
Zaaknummer
202402523/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beëindiging van het recht op bescherming op grond van Richtlijn 2001/55/EG

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 27 maart 2024 het beroep van de appellant niet-ontvankelijk verklaard. Dit beroep was ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 30 augustus 2023 was genomen. In dit besluit werd bepaald dat het recht op bescherming van de appellant, dat hij genoot op grond van Richtlijn 2001/55/EG, zou eindigen op 4 september 2023. De staatssecretaris heeft later, in brieven van 29 januari en 7 februari 2024, meegedeeld dat dit besluit was ingetrokken en dat het recht op bescherming op 4 maart 2024 zou eindigen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep behandeld en geconcludeerd dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. De Afdeling heeft ook opgemerkt dat de rechtsvraag die in het hoger beroep aan de orde is, eerder door de Afdeling is beantwoord in eerdere uitspraken. Daarom is het hoger beroep ongegrond verklaard en is de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

De uitspraak is gedaan door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.C.M. van Trappen, griffier. De uitspraak is openbaar gedaan op 26 juni 2025.

Uitspraak

202402523/1/V3.
Datum uitspraak: 26 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 maart 2024 in zaak nr. NL23.28679 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 30 augustus 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid bepaald dat op 4 september 2023 het recht op bescherming eindigt dat appellant geniet op grond van Richtlijn 2001/55/EG en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van 4 maart 2022.
Bij brieven van 29 januari 2024 en 7 februari 2024 heeft de staatssecretaris aan appellant meegedeeld dat het besluit van 30 augustus 2023 is ingetrokken. De staatssecretaris heeft appellant ook meegedeeld dat op 4 maart 2024 het recht op bescherming eindigt dat appellant geniet op grond van Richtlijn 2001/55/EG en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van 4 maart 2022.
Bij uitspraak van 27 maart 2024 heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. M.E. Muller, advocaat in Gouda, hoger beroep ingesteld.
Appellant heeft op verzoek van de Afdeling een schriftelijke zienswijze gegeven op het arrest van het Hof van Justitie van 19 december 2024, Kaduna e.a., ECLI:EU:C:2024:1038.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1.    Het hoger beroep gaat namelijk over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraken van 23 april 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1829, ECLI:NL:RVS:2025:1827 en ECLI:NL:RVS:2025:1836, onder 3.1 tot en met 3.6, over het moment waarop de minister voor derdelanders uit Oekraïne de facultatieve tijdelijke bescherming mocht beëindigen). Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.C.M. van Trappen, griffier.
w.g. De Poorter
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Trappen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2025
985