ECLI:NL:RBDHA:2024:4264

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
27 maart 2024
Zaaknummer
NL23.28679
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging tijdelijke bescherming voor derdelanders uit Oekraïne en de rechtsgevolgen van mededelingen door de staatssecretaris

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 27 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn tijdelijke bescherming in het kader van de oorlog in Oekraïne behandeld. Eiser, geboren in Pakistan en met een tijdelijke verblijfsvergunning in Oekraïne, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin werd medegedeeld dat zijn tijdelijke bescherming op 4 maart 2024 zou eindigen. De rechtbank oordeelt dat de tijdelijke bescherming van rechtswege is geëindigd op de genoemde datum, en dat er geen procesbelang is bij de beoordeling van de ingetrokken besluiten van de staatssecretaris. De rechtbank volgt het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die eerder had geoordeeld dat de staatssecretaris niet bevoegd was om de tijdelijke bescherming per 4 september 2023 te beëindigen. De rechtbank concludeert dat de mededeling van de staatssecretaris geen rechtsgevolg heeft gecreëerd en dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris al heeft toegezegd om proceskosten te vergoeden, waardoor er geen verdere proceskostenveroordeling nodig is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.28679

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.E. Muller),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Wesenbeek).

Inleiding

1.1.
Deze uitspraak gaat over de beëindiging van het recht van eiser op tijdelijke bescherming in verband met de oorlog in Oekraïne.
1.2.
Bij besluit van 30 augustus 2023 heeft de staatssecretaris bepaald dat dit recht op 4 september 2023 eindigt.
1.3.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.4.
Bij brieven van 29 januari 2024 en 7 februari 2024 heeft de staatssecretaris aan eiser medegedeeld dat het besluit van 30 augustus 2023 is ingetrokken en dat het recht van eiser op tijdelijke bescherming op 4 maart 2024 eindigt.
1.5.
Eiser heeft schriftelijk gereageerd op deze brieven.
1.6.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.7.
De rechtbank heeft het beroep op 19 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van eiser en van de staatssecretaris deelgenomen.
1.8.
Met deze uitspraak beslist de rechtbank op het beroep.

Beoordeling van het beroep

Achtergrond
2.1.
Eiser stelt op [geboortedag] 1998 in Pakistan te zijn geboren en de Pakistaanse nationaliteit te hebben. Hij is in 2019 naar Oekraïne gereisd en heeft daar een tijdelijke verblijfsvergunning ontvangen. Op 9 juli 2022 is hij naar Nederland gekomen, aldus eiser.
2.2.
Op 18 oktober 2022 heeft eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aangevraagd. De staatssecretaris heeft hem daarna aangemerkt als persoon die in verband met de oorlog in Oekraïne recht heeft op tijdelijke bescherming en daarom in Nederland mag verblijven.
2.3.
Het recht op tijdelijke bescherming vloeit voort uit Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van de Europese Unie van 20 juli 2001. Bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van 4 maart 2022 heeft de Raad de Richtlijn van toepassing verklaard op ontheemden die Oekraïne als gevolg van de oorlog daar hebben moeten verlaten. De Raad heeft in dat kader bepaald dat de lidstaten tijdelijke bescherming moeten geven aan Oekraïense onderdanen, aan personen met een asielstatus in Oekraïne, aan gezinsleden van deze twee groepen personen en aan personen met een permanente verblijfsvergunning in Oekraïne.
2.4.
Op grond van artikel 4, eerste lid, van de Richtlijn gold de tijdelijke bescherming oorspronkelijk voor één jaar. Dezelfde bepaling voorzag in automatische verlenging met telkens zes maanden tot maximaal één jaar, als de Raad de tijdelijke bescherming niet eerder zou beëindigen. Op grond hiervan is de tijdelijke bescherming automatisch verlengd tot en met 4 maart 2024. Bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2023/2409 van 19 oktober 2023 heeft de Raad de tijdelijke bescherming voor eerdergenoemde groepen ontheemden verlengd tot en met 4 maart 2025.
2.5.
Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Richtlijn en artikel 2, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit van 4 maart 2022 kunnen de lidstaten dezelfde tijdelijke bescherming geven aan personen die niet behoren tot de groepen ontheemden die in het Uitvoeringsbesluit zijn omschreven. De staatssecretaris heeft op grond daarvan besloten om ook tijdelijke bescherming te geven aan personen die op basis van een tijdelijke verblijfsvergunning in Oekraïne verbleven. [1]
2.6.
Bij brief aan de Tweede Kamer van 18 juli 2022 [2] heeft de staatssecretaris bekendgemaakt dat personen met een tijdelijke verblijfsvergunning in Oekraïne geen tijdelijke bescherming meer zullen krijgen. Als overgangsregeling heeft hij besloten om tot 4 maart 2023 tijdelijke bescherming te geven aan zulke personen die al in Nederland verbleven. [3] Deze termijn heeft de staatssecretaris later verlengd tot 4 september 2023. [4]
2.7.
Bij het besluit van 30 augustus 2023 heeft de staatssecretaris vastgesteld dat eiser op grond van een tijdelijke verblijfsvergunning in Oekraïne verbleef en dat daarom zijn recht op tijdelijke bescherming op 4 september 2023 eindigt. De staatssecretaris heeft daarbij medegedeeld dat eiser gedurende zijn asielprocedure in Nederland mag verblijven.
2.8.
Op 17 januari 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak [5] gedaan in een vergelijkbaar geval. Daarbij heeft de Afdeling geoordeeld dat de staatssecretaris niet bevoegd was om de tijdelijke bescherming van personen met een tijdelijke verblijfsvergunning in Oekraïne per 4 september 2023 te beëindigen, aangezien de uit artikel 4, eerste lid, van de Richtlijn voortvloeiende duur van de tijdelijke bescherming op hen van toepassing is. Dit betekent dat hun tijdelijke bescherming van rechtswege afloopt op 4 maart 2024, aldus de Afdeling. De verlenging van de tijdelijke bescherming tot en met 4 maart 2025 is echter niet op hen van toepassing, aangezien zij ten tijde van het nemen van het verlengingsbesluit niet meer in aanmerking kwamen voor tijdelijke bescherming in Nederland.
2.9.
In de brief van 29 januari 2024 heeft de staatssecretaris medegedeeld dat, gelet op de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling, hij het besluit van 30 augustus 2023 intrekt en de tijdelijke bescherming van eiser op 4 maart 2024 van rechtswege eindigt. Daarnaast heeft de staatssecretaris medegedeeld dat eiser gedurende zijn asielprocedure in Nederland mag verblijven. In de brief van 7 februari 2024 heeft de staatssecretaris medegedeeld dat het besluit van 30 augustus 2023 is ingetrokken en heeft hij verwezen naar de uitspraak van de Afdeling.
Wat wil eiser bereiken met het beroep?
3. Eiser heeft desgevraagd aangegeven dat de brieven van 29 januari 2024 en 7 februari 2024 hem geen aanleiding geven om het beroep tegen het besluit van 30 augustus 2023 in te trekken. Eiser wil dat de rechtbank vaststelt dat zijn tijdelijke bescherming niet op 4 maart 2024 is geëindigd. Zoals hij ter zitting heeft bevestigd, voert hij in dat kader twee beroepsgronden aan. Ten eerste voert hij aan dat de Afdeling ten onrechte heeft geoordeeld dat de verlenging van de tijdelijke bescherming tot en met 4 maart 2025 niet van toepassing is op personen met een tijdelijke verblijfsvergunning in Oekraïne. Ten tweede voert hij aan dat zijn tijdelijke bescherming niet zonder individuele belangenafweging beëindigd mocht worden.
Mededeling over aflopen tijdelijke bescherming op 4 maart 2024
4.1.
Uit het voorgaande volgt dat eiser wil opkomen tegen de mededeling in de brieven van 29 januari 2024 en 7 februari 2024 dat zijn tijdelijke bescherming op 4 maart 2024 van rechtswege eindigt. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of deze mededeling een besluit is dat strekt tot vervanging van het besluit van 30 augustus 2023. Zo ja, dan heeft op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep van rechtswege mede daarop betrekking. Zo nee, dan valt de mededeling buiten het beroep.
4.2.
De staatssecretaris betoogt dat de mededeling geen rechtsgevolgen creëert en dus niet voldoet aan de definitie van een besluit in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Volgens de staatssecretaris gaat het slechts om een informatieve mededeling, aangezien de Afdeling heeft geoordeeld dat de tijdelijke bescherming van personen zoals eiser op 4 maart 2024 van rechtswege eindigt. Volgens eiser is de Afdeling ten onrechte tot dat oordeel gekomen, zodat de beëindiging van zijn tijdelijke bescherming op 4 maart 2024 een rechtsgevolg is dat de staatssecretaris met de mededeling heeft gecreëerd.
4.3.
Zoals uit de betogen volgt is voor het beantwoorden van de vraag of de mededeling een besluit is, noodzakelijk dat de rechtbank beoordeelt of de conclusie van de Afdeling juist is.
4.4.
De rechtbank ziet geen grond om het oordeel van de Afdeling onjuist te achten. De Afdeling is gemotiveerd tot haar oordeel gekomen en de rechtbank kan deze motivering volgen. In deze motivering is betrokken dat de staatssecretaris op grond van een facultatieve bepaling heeft besloten om het Uitvoeringsbesluit van 4 maart 2022 ook toe te passen op een groep personen die door de Raad niet is aangewezen als groep die tijdelijke bescherming moest krijgen. Bij het facultatieve karakter van deze bepaling hoort de bevoegdheid om de tijdelijke bescherming van de desbetreffende groep te beëindigen. Als op grond van de facultatieve bepaling een groep onder de werkingssfeer van een besluit van de Raad wordt gebracht, dan geldt dat voor de gehele duur van de tijdelijke bescherming zoals voorzien door de Richtlijn, inclusief de maximaal mogelijke automatische verlengingen. Een later genomen verlengingsbesluit van de Raad is echter geen automatisme, maar is gebaseerd op een nieuwe beoordeling van de situatie op dat moment en is bedoeld voor de groepen personen ten aanzien waarvan de Raad dan nog tijdelijke bescherming nodig acht. Bij de aard van de facultatieve aanwijzingsbepaling is het passend dat een lidstaat ten aanzien van andere groepen een eigen afweging mag maken en er dus voor mag kiezen om de tijdelijke bescherming niet meer te bieden aan die groepen.
4.5.
Wat eiser aanvoert over de uitspraak van de Afdeling, doet aan het voorgaande niet af. Voor zover hij betoogt dat de Afdeling haar oordeel ten onrechte heeft gebaseerd op een voetnoot bij de toelichting bij het voorstel [6] van de Europese Commissie tot verlenging van de tijdelijke bescherming, wordt overwogen dat deze voetnoot geen wezenlijk onderdeel van de motivering van de Afdeling vormt, maar slechts als ondersteunend element is gebruikt. Voor zover eiser erop wijst dat het verlengingsbesluit van de Raad pas na de zitting bij de Afdeling is gepubliceerd, wordt overwogen dat het voorstel van de Commissie toen wel al bekend was gemaakt en het uiteindelijke verlengingsbesluit niet wezenlijk anders is dan het voorstel. Uit de ter zitting bij de rechtbank door partijen voorgelezen passages van het procesverbaal van de zitting bij de Afdeling blijkt bovendien dat op die zitting de mogelijke verlenging van de tijdelijke bescherming aan de orde is gesteld. Ook voor het overige voert eiser geen elementen aan die niet al bekend waren tijdens de behandeling van de zaak ter zitting bij de Afdeling. Zulke elementen zijn evenmin te vinden in de uitspraken [7] van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, waarop eiser ter zitting heeft gewezen. De rechtbank volgt in deze zaak daarom niet het in die uitspraken opgenomen oordeel dat afwijkt van het oordeel van de Afdeling.
4.6.
In navolging van de Afdeling concludeert de rechtbank dat de tijdelijke bescherming van personen met een tijdelijke verblijfsvergunning in Oekraïne op 4 maart 2024 van rechtswege is afgelopen. Bij een beëindiging van rechtswege is er geen ruimte voor een individuele belangenafweging, zoals ook de Afdeling in haar uitspraak heeft overwogen. Dit betekent dat de mededeling van de staatssecretaris dat het recht van eiser op tijdelijke bescherming op 4 maart 2024 eindigt, geen rechtsgevolg heeft gecreëerd. Deze mededeling is dus geen besluit, zodat het beroep niet op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb van rechtswege mede daarop betrekking heeft.
Intrekking besluit van 30 augustus 2023
5.1.
De brieven van de staatssecretaris van 29 januari 2024 en 7 februari 2024 bevatten ook een mededeling over de intrekking van het besluit van 30 augustus 2023. Op de zitting heeft eiser gesteld dat de eerste brief een besluit tot intrekking van dat besluit inhoudt en heeft de staatssecretaris gesteld dat de tweede brief een besluit van die strekking inhoudt.
5.2.
Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft een beroep tegen een besluit van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking van dat besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben. Eiser heeft op de zitting gesteld dat hij belang heeft bij het beroep tegen de intrekking van het besluit van 30 augustus 2023, omdat hij een inhoudelijk oordeel wil hebben over de einddatum van zijn tijdelijke bescherming. De rechtbank heeft dat oordeel hiervoor al gegeven. Alleen al daarom is er geen belang bij een beroep tegen de intrekking van het besluit van 30 augustus 2023, zodat een dergelijk beroep niet van rechtswege is ontstaan. In welke brief het intrekkingsbesluit is neergelegd, kan in het midden blijven.
Besluit van 30 augustus 2023
6. Omdat het besluit van 30 augustus 2023 is ingetrokken, kan dat op grond van artikel 6:19, zesde lid, van de Awb slechts worden vernietigd als eiser daarbij belang heeft. Ook in dat verband heeft eiser als belang aangevoerd dat hij een inhoudelijk oordeel wil hebben over de einddatum van zijn tijdelijke bescherming. Alleen al omdat de rechtbank dat oordeel hiervoor al heeft gegeven, heeft eiser geen belang meer bij het beroep. Het beroep is daarom nietontvankelijk.

Conclusie en gevolgen

7.1
Het beroep tegen het besluit van 30 augustus 2023 is nietontvankelijk. Dat besluit is ingetrokken en dus niet meer van kracht. De tijdelijke bescherming van eiser is van rechtswege geëindigd op 4 maart 2024. Tegen de brieven van 29 januari 2024 en 7 februari 2024 is niet van rechtswege beroep ontstaan.
7.2.
Omdat de staatssecretaris met de intrekking van het besluit van 30 augustus 2023 gedeeltelijk aan het beroep is tegemoetgekomen, is er in beginsel aanleiding om hem te veroordelen tot vergoeding van proceskosten van eiser. In de brief van 7 februari 2024 heeft de staatssecretaris echter al toegezegd om aan eiser een proceskostenvergoeding van € 1.750,00 te betalen. De rechtbank ziet daarom af van een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep nietontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J. de Vries, voorzitter, en mr. M.M. Meijers en mr. M.D. Gunster, leden, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de brief van de staatssecretaris aan de Tweede Kamer van 30 maart 2022, Kamerstukken II 2021-2022, 19 637 en 36 045, nr. 2839, en de regeling van de staatssecretaris van 17 augustus 2022, nr. 4123685, Stcrt. 2022, 22623.
2.Kamerstukken II 2021-2022, 19 637 en 36 045, nr. 2945.
3.Zie de regeling van de staatssecretaris van 17 augustus 2022, nr. 4123685, Stcrt. 2022, 22623.
4.Zie de regeling van de staatssecretaris van 1 maart 2023, nr. 4507236, Stcrt. 2023, 7194.
6.COM(2023) 546 final.