ECLI:NL:RVS:2025:2270
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake beëindiging van het recht op bescherming voor appellant op grond van Richtlijn 2001/55/EG
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 maart 2024. De rechtbank had het beroep van appellant niet-ontvankelijk verklaard voor zover dit gericht was tegen het besluit van 23 augustus 2023, waarin de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had bepaald dat het recht op bescherming van appellant op 4 september 2023 zou eindigen. Dit besluit was gebaseerd op Richtlijn 2001/55/EG en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van 4 maart 2022. De staatssecretaris trok dit besluit op 31 januari 2024 in, maar gaf appellant op 21 februari 2024 de opdracht om de Europese Unie binnen 28 dagen te verlaten. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond voor het besluit van 21 februari 2024 en niet-ontvankelijk voor het besluit van 23 augustus 2023. Appellant, vertegenwoordigd door mr. E.J.L. van de Glind, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat het niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelt dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. Het hoger beroep is ongegrond en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.