ECLI:NL:RVS:2025:1647

Raad van State

Datum uitspraak
14 april 2025
Publicatiedatum
14 april 2025
Zaaknummer
202405623/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en toetsing vrijheidsontnemende maatregel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de minister van Asiel en Migratie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 28 augustus 2024. De rechtbank had het beroep van de betrokkene, die Somalische nationaliteit heeft, gegrond verklaard en de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de minister een nieuw besluit moest nemen en kende schadevergoeding toe aan de betrokkene.

De minister heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat de rechtbank ten onrechte ambtshalve de rechtmatigheid van de vrijheidsontnemende maatregel heeft getoetst. De minister stelt dat de rechtbank buiten de grenzen van het geding is getreden, aangezien er alleen een beroep tegen het asielbesluit aanhangig was en niet tegen de vrijheidsontnemende maatregel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar beoordeling bevestigd dat ambtshalve toetsing in bewaringszaken niet mag leiden tot een beoordeling van de rechtmatigheid van een ander besluit dan het besluit waartegen beroep is ingesteld.

De Afdeling heeft geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte schadevergoeding heeft toegekend en heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze schadevergoeding betreft. Het hoger beroep van de minister is gegrond verklaard, en de minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan op 14 april 2025.

Uitspraak

202405623/1/V3.
Datum uitspraak: 14 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 28 augustus 2024 in zaak nr. NL24.28206 in het geding tussen:
[betrokkene]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 7 juli 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van betrokkene om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 28 augustus 2024 heeft de rechtbank het daartegen door betrokkene ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, bepaald dat de minister een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak en schadevergoeding toegekend.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
Betrokkene, vertegenwoordigd door mr. E. Stap, advocaat in Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
Inleiding
1.       Betrokkene heeft naar gesteld de Somalische nationaliteit. Hij heeft op 21 juni 2024 aan de grens op Schiphol een asielaanvraag ingediend. Diezelfde dag heeft de minister hem een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw 2000. Deze uitspraak gaat over de vraag of de rechtbank bij de toetsing van het besluit op de asielaanvraag ook ambtshalve de rechtmatigheid van de vrijheidsontnemende maatregel mocht toetsen.
Grief
2.       De minister klaagt in haar grieven, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829, dat de rechtbank buiten de grenzen van het geding is getreden door ambtshalve een oordeel te geven over de rechtmatigheid van de vrijheidsontnemende maatregel. De ambtshalve toets in bewaringszaken is volgens de minister beperkt tot het beroep tegen de maatregel van bewaring of grensdetentie zelf. In dit geval was bij de rechtbank ten tijde van de uitspraak alleen een beroep tegen het asielbesluit aanhangig en geen beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel. Daarom heeft de rechtbank ten onrechte de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel bevolen en aan betrokkene schadevergoeding toegekend, aldus de minister.
Beoordeling
2.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829, onder 5), mag ambtshalve toetsing in bewaringszaken er niet toe leiden dat de bewaringsrechter treedt in de toetsing van de rechtmatigheid van een ander besluit dan het besluit waartegen beroep is ingesteld. De Afdeling overweegt nu dat dit ook geldt voor de omgekeerde situatie. Het beroep van betrokkene was gericht tegen het besluit van 7 juli 2024, over de afwijzing van zijn asielaanvraag. Binnen die procedure bestaat geen ruimte voor toetsing van de rechtmatigheid van de grensdetentie (vergelijk de uitspraak van 14 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2675, onder 5.3.1 en 5.3.2). De rechtbank heeft daarom ook ten onrechte met toepassing van artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000 schadevergoeding toegekend.
2.2.    De grieven slagen.
Conclusie
3.       Het hoger beroep is gegrond. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover zij schadevergoeding heeft toegekend. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 28 augustus 2024 in zaak nr. NL24.28206, voor zover de rechtbank schadevergoeding heeft toegekend.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, voorzitter, en mr. M. den Heyer en mr. M.C. Stoové, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.W.A. Weber, griffier.
w.g. Van Breda
voorzitter
w.g. Weber
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 april 2025
846