202405023/1/A2.
Datum uitspraak: 22 januari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
en
het college van bestuur van de Technische Universiteit Delft (hierna: het college),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 12 juni 2024 heeft het college vier door [appellant] ingediende wrakingsverzoeken zijn afgewezen.
Hiertegen heeft [appellant] bezwaar gemaakt. In zijn bezwaarschrift heeft hij het college verzocht om in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter als bedoeld in artikel 7:1a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Het college heeft met dit verzoek ingestemd en het bezwaarschrift naar de Afdeling doorgezonden ter behandeling als rechtstreeks beroep.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 12 november 2024, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door M.P. van Leerdam en N. van Doorn, bijgestaan door mr. I.A. Hoen, advocaat te Leiden, zijn verschenen. De Afdeling heeft het onderzoek ter zitting geschorst omdat [appellant] de leden van de zittingskamer heeft gewraakt. Het verzoek tot wraking is bij uitspraak van de Afdeling van 3 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4956 afgewezen. In de mondelinge uitspraak van 26 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4947, is een verzoek om wraking van de leden van de wrakingskamer afgewezen. Bij brief van 3 december 2024 heeft de Afdeling de partijen bericht dat zij voortzetting van de mondeling behandeling gelet op het verloop van de zitting van 12 november 2024 niet zinvol acht en de nog niet uitgesproken, maar toen wel overgelegde, pleitnota van het college heeft ingenomen als nader stuk. [appellant] is in de gelegenheid gesteld hierop te reageren.
Bij brief van 10 december 2024 heeft [appellant] van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
Het college heeft hierop bij brief van 19 december 2024 gereageerd.
De Afdeling heeft op 20 december 2024 het onderzoek gesloten en partijen hierover bij brief van diezelfde datum geïnformeerd.
Overwegingen
1. [appellant] heeft vanaf 2022 vele klachten en wrakingsverzoeken ingediend tegen medewerkers van de TU Delft en de voorzitter, leden en secretaris van de (ad hoc) klachtencommissie ongewenst gedrag op de grond dat zij ongewenste gedragingen en aanhoudende ernstige integriteitsschendingen zouden hebben begaan. Het college heeft in de brieven van 21 mei 2024 en 17 juni 2024 aan [appellant] medegedeeld klachten van vóór 24 april 2024 waarop nog niet is beslist en klachten van ná 24 april 2024 niet langer in behandeling te nemen.
1.1. In de beslissing van 12 juni 2024 is aan [appellant] medegedeeld dat de wrakingsverzoeken van de ad hoc klachtencommissie ongewenst gedrag, van de secretaris van de commissie bezwaarschriften studentenzaken (hierna: CBS), de gehele CBS inclusief secretarissen en van de externe voorzitter van de CBS, zijn afgewezen.
2. [appellant] voert aan dat het afwijzen van zijn wrakingsverzoeken eraan in de weg staat dat zijn klachten en bezwaren onafhankelijk worden beoordeeld.
2.1. De afwijzing van de wrakingverzoeken tegen de voorzitter, leden en secretaris van de (ad hoc) klachtencommissie ongewenst gedrag bij beslissing van 12 juni 2024 is een beslissing over de behandeling van de klachten van [appellant], als bedoeld in artikel 9:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Dit betekent dat deze beslissing uitdrukkelijk uitgezonderd is van mogelijkheden van bezwaar, dan wel beroep.
2.2. De Awb voorziet niet in de mogelijkheid van wraking van de voorzitter, leden en/of secretaris van een (onafhankelijke) bezwaaradviescommissie. Dat sluit op zichzelf niet uit dat het reglement waarbij zo’n commissie is ingesteld die mogelijkheid wel kent. Dat laat echter onverlet dat ook in dat geval een beslissing op een wrakingsverzoek niet zelfstandig, dus los van de beslissing op bezwaar voor beroep vatbaar is. Als een belanghebbende meent dat de voorzitter, leden en/of de secretaris van de adviescommissie vooringenomen waren en dat om die reden het advies van de commissie ten onrechte in de beslissing op bezwaar is overgenomen, dan kan dat alleen aan de orde worden gesteld in een eventueel beroep tegen die beslissing op bezwaar.
2.3. Bij uitspraak van vandaag in zaak nrs. 202404251/1/A2 en 202404255/1/A2, ECLI:NL:RVS:2025:145, heeft de Afdeling beslist op de beroepen van [appellant] gericht tegen de beslissingen waarover deze adviescommissie heeft geadviseerd. De Afdeling heeft daarin ook geoordeeld over wat [appellant] heeft aangevoerd over de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de CBS, de externe voorzitter en secretaris. Conclusie
3. De Afdeling is onbevoegd van de beroepen kennis te nemen.
4. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
5. Redelijke toepassing van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb brengt met zich dat de griffier van de Raad van State aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht voor het beroep terugbetaalt.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen;
II. bepaalt dat de griffier van de Raad van State aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrag van € 51,00 terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, mr. J.M. Willems en mr. M.C. Stoové, leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.
w.g. Daalder
voorzitter
w.g. Van Loon
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2025
284-1043