202404251/3/A2, 202404255/2/A2, 202405023/3/A2 en 2402624/4/A2.
Datum beslissing: 3 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op het verzoek van:
[verzoeker], wonend in Den Haag,
verzoeker,
om toepassing van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Procesverloop
Tijdens de zitting op 12 november 2024 heeft [verzoeker] verzocht om wraking van staatsraden mr. E.J. Daalder, mr. J.M. Willems en mr. M.C. Stoové als leden van de meervoudige kamer (hierna: de staatsraden) belast met de behandeling van de zaken nrs. 202404251/1/A2, 202404255/1/A2, 202405023/1/A2 en 202402624/1/A2.
De staatsraden hebben niet in de wraking berust.
De staatsraden hebben een schriftelijke reactie gegeven, die aan [verzoeker] is uitgereikt.
De Afdeling heeft het wrakingsverzoek ter zitting behandeld op 26 november 2024, waar [verzoeker] is verschenen.
De staatsraden hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.
Overwegingen
1. Op verzoek van een partij kan ingevolge artikel 8:15 van de Awb elk van de rechters die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Daarbij geldt als maatstaf dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een belanghebbende bestaande vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd.
2. Het verzoek om wraking zou worden behandeld op een zitting op 12 november 2024. Direct nadat de wrakingskamer van de Afdeling het verzoek inhoudelijk aan de orde had gesteld, heeft [verzoeker] verzocht om wraking van staatsraad mr. J.Th. Drop, als lid van de wrakingskamer belast met de behandeling van het wrakingsverzoek.
Staatsraad Drop heeft in de wraking berust omdat hij in de hoedanigheid van voorzieningenrechter bij uitspraken van 30 augustus 2024 heeft beslist op verzoeken van [verzoeker] om het treffen van een voorlopige voorziening in drie van de vier bodemzaken waarin het nu voorliggende wrakingsverzoek is gedaan.
Staatsraad Drop is in de wrakingskamer vervangen door staatsraad mr. H.J.M. Besselink. De wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek vervolgens ter zitting behandeld op 26 november 2024. Op deze zitting heeft [verzoeker] verzocht om wraking van de leden van deze wrakingskamer. Bij mondelinge beslissing van 26 november 2024 heeft een andere wrakingskamer van de Afdeling dit verzoek afgewezen.
Daarna heeft de wrakingskamer de inhoudelijke behandeling van het wrakingsverzoek voortgezet.
Het verzoek om wraking van staatsraad Meijer
3. [verzoeker] heeft vervolgens op de zitting staatsraad Meijer, als voorzitter van de wrakingskamer, opnieuw gewraakt. Nu vanwege de betrokkenheid van de griffier in deze zaak. Hij heeft hierover aangevoerd dat de griffier ook betrokken is geweest bij eerdere zaken van hem en dat hij daarom vreest dat de griffier niet onpartijdig zal zijn. Omdat de griffier onder verantwoordelijkheid van de voorzitter werkt, vreest hij dat staatsraad Meijer deze zaak niet onpartijdig zal behandelen.
3.1. Dit verzoek om wraking heeft de wrakingskamer op de voet van artikel 3, vierde lid, aanhef en onder e, in samenhang met het vijfde lid, van de Wrakings- en verschoningsregeling bestuursrechterlijke colleges 2022, op de zitting buiten behandeling gelaten. Reden daarvoor is dat [verzoeker] geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die hem pas bekend zijn geworden nadat hij eerder die dag het verzoek om wraking van onder meer staatsraad Meijer had gedaan. De griffier ondersteunde de wrakingskamer namelijk ook tijdens de zitting van 12 november 2024.
Het verzoek om wraking van de staatsraden van de zittingskamer
4. [verzoeker] heeft aan zijn verzoek om wraking ten grondslag gelegd dat de staatsraden vooringenomen zijn, omdat zij zijn ter zitting gedane verzoeken tot schorsing van de behandeling ter zitting, separate behandeling van de vier geagendeerde zaken en inzage in de dossiers van deze zaken, zonder motivering hebben afgewezen. [verzoeker] wil voorafgaand aan een inhoudelijke behandeling op een zitting inzage in zijn dossiers en dan gaat het hem vooral om het dossier in zaak nr. 202405023/1/A2, omdat hem niet bekend is waar die zaak over gaat. [verzoeker] stelt meer tijd nodig te hebben voor een nadere bestudering van de stukken. Verder zal een gezamenlijke behandeling van de omvangrijke en complexe zaken volgens [verzoeker] tot verwarring leiden en aan een zorgvuldige behandeling in de weg staan. Van een eerlijke behandeling is volgens [verzoeker] geen sprake.
[verzoeker] heeft verder op de zitting van de wrakingskamer aangevoerd dat in het proces-verbaal van de zitting van 12 november 2024 een onvolledig en vervalst beeld is gegeven van wat op de zitting is besproken. Zo is de door hem met een pleitnota voorgedragen motivering van de verzoeken ten onrechte niet in het proces-verbaal is opgenomen. Dat heeft bij [verzoeker] de indruk versterkt dat de staatsraden partijdig en vooringenomen zijn.
4.1. De staatsraden hebben in hun schriftelijke reactie onder meer het volgende uiteengezet:
"(…) Deze verzoeken heeft de heer [verzoeker] al eerder gedaan en zijn door de zittingskamer schriftelijk op 7 november 2024 en op 11 november 2024 opnieuw afgewezen. Op de zitting van vanochtend heeft de heer [verzoeker] zijn verzoeken uitvoerig herhaald. De verzoeken zijn door de zittingskamer, na een schorsing, opnieuw afgewezen.
De afwijzing van de verzoeken zijn procesbeslissingen. Deze procesbeslissingen geven geen aanleiding voor het oordeel dat (de leden van) de zittingskamer vooringenomen zou(den) zijn. Er bestaat daarom geen aanleiding voor toewijzing van het wrakingsverzoek. De zittingskamer betreurt het dat het niet mogelijk is gebleken om met de heer [verzoeker] op de zitting een gesprek te voeren."
4.2. De beslissing van de staatsraden om de ter zitting herhaalde verzoeken van [verzoeker] om de behandeling ter zitting te schorsen, de zaken afzonderlijk te behandelen en om inzage in de procesdossiers niet in te willigen, is een procesbeslissing. De vraag of een procesbeslissing al dan niet juist is, staat niet ter beoordeling in de wrakingsprocedure, omdat het instrument van wraking niet is bedoeld om te worden gebruikt als rechtsmiddel tegen de inhoud van procesbeslissingen. Zulke procesbeslissingen kunnen slechts leiden tot inwilliging van een wrakingsverzoek, als deze op zich, dan wel in onderlinge samenhang bezien, dan wel bezien in samenhang met het verdere optreden van de staatsraad, een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat daaruit blijkt van partijdigheid van de staatsraad die de betrokken beslissing of beslissingen heeft genomen.
Het feit dat de zittingskamer ter zitting de verzoeken heeft afgewezen zonder in te gaan op de door [verzoeker] ter zitting voorgedragen onderbouwing daarvan, is onvoldoende om dat aan te nemen. Dit geldt eens temeer omdat het om herhaalde verzoeken gaat die de zittingskamer voorafgaand aan de zitting ook al schriftelijk heeft afgewezen. Daaruit blijkt dat het verzoek om inzage is afgewezen omdat alle stukken waar [verzoeker] inzage in vraagt al bij hem bekend zijn. Ook heeft de zittingskamer bij brief van 18 juni 2024 al aan [verzoeker] laten weten dat studentenzaken voortvarend worden behandeld. Bij brief van 24 september 2024 heeft de griffier [verzoeker] vervolgens in kennis gesteld van het voornemen om de zaken op 12 november 2024 op zitting te behandelen. Gelet hierop is ook niet in te zien dat [verzoeker] onvoldoende tijd heeft gehad om de zitting voor te kunnen bereiden, zoals hij stelt. De omstandigheid dat de vier zaken op één zitting worden behandeld, levert ook geen objectief gerechtvaardigd vermoeden op voor de schijn van vooringenomenheid of partijdigheid van de staatsraden. Er is geen grond voor het oordeel dat het aantal zaken dat op één zitting wordt behandeld, meebrengt dat de staatsraden de zaken niet zorgvuldig kunnen behandelen.
Het is de wrakingskamer verder niet gebleken dat met deze procesbeslissing op enigerlei wijze is vooruitgelopen op de inhoudelijke beoordeling van de zaak en de te maken beoordeling door de staatsraden.
4.3. Voor zover [verzoeker] ter zitting naar voren heeft gebracht dat het proces-verbaal van de zitting geen juiste weergave bevat van wat hij naar voren heeft gebracht op de zitting van 12 november 2024, overweegt de wrakingskamer dat in beginsel moet worden uitgegaan van de juistheid van wat door de griffier is vastgelegd in het proces-verbaal. Alleen als er duidelijke aanwijzingen zijn dat het proces-verbaal geen juiste weergave is van het verhandelde op de zitting, kan van dat beginsel worden afgeweken. Daarvan is in dit geval niet gebleken. Daarbij neemt de wrakingskamer in aanmerking dat het proces-verbaal van de zitting geen woordelijk verslag van het verhandelde ter zitting is, maar een zakelijke weergave daarvan. In het proces-verbaal is opgenomen dat [verzoeker] de aangehechte pleitnota heeft voorgedragen.
5. Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat er in deze zaak geen grond is voor het oordeel dat de staatsraden partijdig of vooringenomen zijn, of dat een bij [verzoeker] bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Het verzoek om wraking wordt daarom afgewezen.
6. [verzoeker] heeft op de zitting in deze procedures, voorafgaand aan het onder 3 genoemde wrakingsverzoek, ook een verzoek om wraking van de gehele wrakingskamer ingediend. Dit verzoek is bij gebreke van wrakingsgronden bij mondelinge beslissing van 26 november 2024 door een andere wrakingskamer afgewezen. Tijdens de behandeling ter zitting van dat wrakingsverzoek heeft [verzoeker] ook meermalen verzocht om wraking van de voorzitter. De voorzitter heeft deze verzoeken niet in behandeling genomen wegens misbruik van het wrakingsmiddel. Gegeven de gang van zaken tijdens de wrakingsprocedures moet het optreden van [verzoeker] naar het oordeel van de wrakingskamer worden gekwalificeerd als misbruik van de bevoegdheid om een verzoek om wraking te doen.
Gelet hierop ziet de wrakingskamer aanleiding om op grond van artikel 8:18, vierde lid, van de Awb, te bepalen dat een volgend verzoek om wraking van [verzoeker] in deze zaken niet in behandeling zal worden genomen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. laat het verzoek om wraking van de voorzitter van de wrakingskamer buiten behandeling;
II. wijst het verzoek om wraking van de staatsraden van de zittingskamer af;
III. bepaalt dat een volgend verzoek van [verzoeker] om wraking in deze zaken niet in behandeling wordt genomen.
Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, voorzitter, en mr. J.J.W.P. van Gastel en mr. H.J.M. Besselink, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.
w.g. Meijer
voorzitter
w.g. Deen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 december 2024
604