ECLI:NL:RVS:2025:1408

Raad van State

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
2 april 2025
Zaaknummer
202404288/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling inzake verblijfsvergunning asiel niet-ontvankelijk verklaard

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 4 juli 2024 het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling te nemen, ongegrond heeft verklaard. De vreemdeling had op 26 maart 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze werd niet in behandeling genomen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gehandeld.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.J.A. Rinkes, hoger beroep ingesteld. De minister van Asiel en Migratie heeft in het hoger beroep nadere stukken ingediend en op verzoek van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State schriftelijke inlichtingen verstrekt. De zaak is behandeld op een zitting op 10 september 2024, waar zowel de vreemdeling als de minister vertegenwoordigd waren.

De Afdeling bestuursrechtspraak heeft op 2 april 2025 uitspraak gedaan. De minister heeft meegedeeld dat de vreemdeling wordt opgenomen in de nationale asielprocedure, omdat de overdrachtstermijn is verstreken. Hierdoor is er geen onduidelijkheid meer over de verantwoordelijke lidstaat voor de asielaanvraag. De Afdeling heeft geoordeeld dat de vreemdeling geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn hoger beroep, waardoor het hoger beroep niet-ontvankelijk is verklaard. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202404288/1/V3.
Datum uitspraak: 2 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 4 juli 2024 in zaak nr. NL24.14231 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 26 maart 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 4 juli 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.J.A. Rinkes, advocaat in Arnhem, hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling en de minister hebben nadere stukken ingediend.
De minister heeft op verzoek van de Afdeling nadere schriftelijke inlichtingen
gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 10 september 2024, waar de vreemdeling, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, en de minister, vertegenwoordigd door mr. D.P.A. van Laarhoven, zijn verschenen. Deze zaak is gelijktijdig behandeld met zaak nr. 202403478/1/V3.
Overwegingen
1.       De minister heeft de Afdeling bij brief van 4 februari 2025 meegedeeld dat de vreemdeling wordt opgenomen in de nationale asielprocedure, omdat de overdrachtstermijn in zijn geval is verstreken. Er bestaat dus geen onduidelijkheid meer over de vraag welke lidstaat verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van de vreemdeling. Hij heeft daarom geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van zijn hoger beroep. De Afdeling wijst ter vergelijking op haar uitspraak van 13 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1051.
1.1.    De Afdeling benadrukt dat zij wat de vreemdeling heeft aangevoerd over het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft betrokken bij de beoordeling van zaak nr. 202403478/1/V3. In die zaak heeft de Afdeling een oordeel gegeven over de vraag of de minister voor Cyprus nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Zie daarvoor de uitspraak van 26 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1109.
2.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, voorzitter, en mr. C.C.W. Lange en mr. J. Schipper-Spanninga, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Vos, griffier.
w.g. De Poorter
voorzitter
w.g. Vos
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2025
1020-644