ECLI:NL:RVS:2025:1109

Raad van State

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
202403478/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van de minister van Asiel en Migratie tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake de asielaanvraag van een Somalische vreemdeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de minister van Asiel en Migratie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, die op 29 mei 2024 een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft vernietigd. De staatssecretaris had de aanvraag van een Somalische vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Cyprus op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank oordeelde dat de minister ondeugdelijk had gemotiveerd dat hij van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht uitgaan, gelet op de opvangvoorzieningen in Cyprus. De vreemdeling had in beroep gesteld dat de situatie in Cyprus niet voldeed aan de minimumeisen voor opvang en dat hij bij terugkeer in Cyprus een reëel risico zou lopen op onmenselijke of vernederende behandeling.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 10 september 2024 behandeld. De Afdeling oordeelt dat de minister terecht heeft gesteld dat er geen ernstige tekortkomingen zijn in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Cyprus. De Afdeling concludeert dat de minister van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan, ondanks de zorgen over de opvangcapaciteit en de leefomstandigheden in de opvangcentra. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk, omdat de minister de asielaanvraag alsnog in behandeling moet nemen als gevolg van het tijdsverloop. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202403478/1/V3.
Datum uitspraak: 26 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 29 mei 2024 in zaak nr. NL24.17079 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 18 april 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 29 mei 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P.H. Hillen, advocaat in Tilburg, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De vreemdeling heeft nadere stukken ingediend.
De minister heeft op verzoek van de Afdeling nadere schriftelijke inlichtingen gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 10 september 2024, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. D.P.A. van Laarhoven, en de vreemdeling, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn verschenen. Deze zaak is gelijktijdig behandeld met zaak nr. 202404288/1/V3.
Overwegingen
Inleiding
1.       De vreemdeling heeft de Somalische nationaliteit. De minister heeft de asielaanvraag van de vreemdeling niet in behandeling genomen, omdat Cyprus daarvoor op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is. Het interstatelijk vertrouwensbeginsel is hierbij het uitgangspunt. Dat houdt het vermoeden in dat de behandeling van een vreemdeling in de aangezochte EU-lidstaat in overeenstemming is met de bepalingen van het EU Handvest, het EVRM en het Vluchtelingenverdrag.
1.1.    Dit is de eerste pilotuitspraak sinds de uitspraak van 9 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:244, waarin de Afdeling oordeelt over de situatie in Cyprus voor Dublinclaimanten. In die uitspraak oordeelde de Afdeling dat de minister voor Cyprus van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht uitgaan.
1.2.    In deze uitspraak oordeelt de Afdeling dat voor Cyprus nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. Hoewel er in Cyprus problemen bestaan wat betreft de opvangcapaciteit en opvangvoorzieningen, is de situatie daar niet zodanig dat gesproken moet worden van structurele tekortkomingen die maken dat de vreemdeling bij terugkeer naar Cyprus terechtkomt in een situatie die in strijd is met artikel 4 van het EU Handvest en artikel 3 van het EVRM.
Kern van deze uitspraak, leeswijzer en bronnen
2.       De minister heeft in het besluit van 18 april 2024 deugdelijk gemotiveerd dat hij bij de toepassing van de Dublinverordening voor Cyprus mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een reëel risico loopt dat hij bij terugkeer naar Cyprus terechtkomt in een situatie die in strijd is met artikel 4 van het EU Handvest en artikel 3 van het EVRM.
Hierna legt de Afdeling uit hoe zij tot dat oordeel komt. Eerst licht de Afdeling toe waarom de minister belang heeft bij de beoordeling van het hoger beroep, ondanks het verstrijken van de overdrachtstermijn in deze zaak (onder 3 en 3.1). Na een korte weergave van de uitspraak van de rechtbank en de grief van de minister (onder 4 en 4.1), geeft de Afdeling een uiteenzetting van het toetsingskader (onder 5 tot en met 5.2). Daarna bespreekt zij de opvangvoorzieningen in Cyprus (onder 5.3 tot en met 5.3.7), de toegang tot een daadwerkelijk rechtsmiddel (onder 5.4 en 5.4.1), de doorlooptijden in de asielprocedure (onder 5.5 en 5.5.1) en detentie na overdracht aan Cyprus (onder 5.6 en 5.6.1).
2.1.    De minister heeft ter onderbouwing van zijn betoog onder meer gewezen op het ‘Thematic Fact Sheet on Reception in Cyprus’ van de United Nations High Commissioner for Refugees van 8 februari 2024, het rapport van het United States Department of State, ‘Country Report on Human Rights Practices: Cyprus’, van 23 april 2024, het rapport van het European Union Agency for Asylum, ‘Information on procedural elements and rights of applicants subject to a Dublin transfer to Cyprus', van 26 april 2024 en delen van het rapport van Asylum Information Database (hierna: AIDA): ‘Country Report: Cyprus (2023 update)’ van 10 mei 2024. Verder heeft de minister een brief van 9 augustus 2024 van de Cypriotische autoriteiten overgelegd, waarin de autoriteiten vragen van de minister over de situatie in Cyprus hebben beantwoord.
De vreemdeling heeft in zijn schriftelijke uiteenzetting ook onder meer gewezen op delen van het AIDA-rapport. Verder heeft hij een e-mail van 19 juli 2024 overgelegd van een medewerker van de Cyprus Refugee Council en heeft hij op de zitting bij de Afdeling gewezen op het rapport over Cyprus van het European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment (hierna: CPT) van 17 mei 2024.
De Afdeling heeft deze en andere door partijen aangehaalde bronnen in een overzicht geplaatst en als bijlage aan deze uitspraak gehecht. Die bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
2.2.    De minister heeft op de zitting bij de Afdeling bezwaar gemaakt tegen het betrekken bij deze zaak van het rapport van het CPT van 17 mei 2024, omdat de vreemdeling pas op de zitting naar dit rapport heeft verwezen en de minister niet bekend was met de inhoud daarvan. Het betrekken van dit rapport is daarom volgens de minister in strijd met de goede procesorde. De Afdeling is van oordeel dat het rapport van het CPT relevante informatie bevat over mogelijke structurele tekortkomingen in de opvangvoorzieningen in Cyprus waarvan de minister niet onkundig kan zijn. Zij betrekt dit rapport daarom toch bij de beoordeling van deze zaak. De Afdeling verwijst naar punt 78 van het arrest van het Hof van Justitie van 29 februari 2024, X, ECLI:EU:C:2024:195, en naar haar uitspraak van 4 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3455, onder 4.3.2.
Het belang van de minister bij het hoger beroep
3.       Gelet op het arrest van het Hof van 30 maart 2023, E.E., S.N. en J.Y., ECLI:EU:C:2023:272 en de uitspraken van de Afdeling van 22 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4198 en ECLI:NL:RVS:2023:4199, is de overdrachtstermijn in deze zaak niet opgeschort en is deze verstreken op 30 juli 2024. Dat heeft tot gevolg dat de minister de vreemdeling niet meer kan overdragen aan Cyprus en hem moet opnemen in de nationale asielprocedure.
3.1.    Ondanks het verstrijken van de overdrachtstermijn, waardoor Nederland verantwoordelijk is geworden voor de asielprocedure, heeft de minister belang bij een beoordeling van de rechtsvragen over de Dublinprocedure in deze zaak. Een bestuursorgaan kan namelijk belang hebben bij het hoger beroep, alleen al wegens de precedentwerking die van een uitspraak in hoger beroep uitgaat in soortgelijke zaken (vergelijk de uitspraak van 6 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1412, onder 5.2).
De uitspraak van de rechtbank en het hoger beroep
4.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister zich ondeugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat hij voor Cyprus in het geval van de vreemdeling van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan, gelet op de opvangvoorzieningen daar. Zij heeft bij dat oordeel verschillende rechtbankuitspraken en de AIDA-rapporten van april 2022 en mei 2024 betrokken. Op basis daarvan is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat het niet aannemelijk is dat de vreemdeling na zijn overdracht aan Cyprus opvang zal krijgen die voldoet aan de minimumeisen. Zij heeft hierbij onder andere van belang geacht dat het opvangcentrum Kofinou vooral is gericht op de opvang van vrouwen en gezinnen, dat asielzoekers vanuit het centrum Pournara vanwege een uitbreiding zijn overgeplaatst naar Kofinou en dat het centrum Limnes per juli 2023 is gesloten. Zelfs als de vreemdeling terecht zou kunnen in Pournara of Limnes, worden de leefomstandigheden in die centra volgens de rechtbank beschreven als ondermaats. Verder heeft de rechtbank van belang geacht dat in het laatste AIDA-rapport staat dat er eind 2023 minder dan 3.000 reguliere opvangplekken beschikbaar waren voor de 25.000 asielzoekers die in Cyprus verbleven. Volgens de rechtbank is het ook niet aannemelijk dat de vreemdeling in Cyprus particuliere huisvesting zal kunnen vinden die aan de minimumeisen voldoet, ook niet met de maandelijkse financiële tegemoetkoming die asielzoekers daarvoor kunnen aanvragen. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat gelet op deze gebreken niet van de vreemdeling kan worden verwacht dat hij over het gebrek aan opvang klaagt bij de Cypriotische autoriteiten.
4.1.    De minister komt in zijn enige grief op tegen dit oordeel van de rechtbank. Volgens de minister volgt uit wat de vreemdeling naar voren heeft gebracht niet dat Cyprus de internationale verplichtingen niet nakomt. Hij stelt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat in het AIDA-rapport van 10 mei 2024 staat dat het opvangcentrum Kofinou ook alleenstaande mannen opneemt en dat er wel degelijk opvang mogelijk is in het centrum Pournara. Met haar overweging dat de omstandigheden in de opvangcentra als ondermaats worden beschreven, heeft de rechtbank volgens de minister verder niet onderkend dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat de vreemdeling in die centra in een toestand van verregaande materiële deprivatie terecht zou komen. De minister wijst er daarbij op dat uit de stukken die hij heeft overgelegd, blijkt dat er positieve ontwikkelingen zijn. Ook volgt volgens de minister uit de AIDA-rapporten niet dat het in het geheel onmogelijk is om met de aangeboden financiële tegemoetkoming huisvesting te vinden. Asielzoekers kunnen bovendien een beroep doen op ngo’s om hen hierbij te helpen. Tot slot voert de minister aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat niet is gebleken dat klagen bij de Cypriotische autoriteiten op voorhand zinloos is.
Beoordeling
Het interstatelijk vertrouwensbeginsel en het toetsingskader
5.       De minister beoordeelt welke lidstaat op grond van de toepasselijke criteria van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van een door een vreemdeling ingediend asielverzoek. Hierbij gaat hij uit van het vermoeden dat de behandeling van een vreemdeling in de aangezochte lidstaat in overeenstemming is met de bepalingen van het EU Handvest, het EVRM en het Vluchtelingenverdrag (zie het arrest van het Hof van 19 maart 2019, Jawo, ECLI:EU:C:2019:218, punten 80 en 81).
5.1.    De Afdeling heeft in haar genoemde uitspraak van 4 september 2024, onder 4 tot en met 4.4, het toetsingskader voor de bewijslastverdeling bij de beoordeling of de minister mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een in Nederland ingediend asielverzoek, uiteengezet en, aan de hand van de relevante punten van het arrest van het Hof van 29 februari 2024, X, nader aangevuld.
5.2.    In deze zaak betekent dat concreet dat de Afdeling zal toetsen of er sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen van Cyprus waarvan de minister niet onkundig kon zijn en waardoor de vreemdeling een reëel risico zal lopen op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het EU Handvest (zie het al genoemde arrest X, punt 77).
De situatie in Cyprus: opvangvoorzieningen
5.3.    Partijen zijn het erover eens dat er in Cyprus geen verschil bestaat in de opvangvoorzieningen voor personen die op grond van de Dublinverordening aan dat land worden overgedragen en voor andere asielzoekers. De Afdeling is van oordeel dat er in Cyprus geen sprake is van structurele tekortkomingen in de opvangvoorzieningen die maken dat de vreemdeling bij terugkeer naar Cyprus een reëel risico loopt om terecht te komen in een situatie die in strijd is met artikel 4 van het EU Handvest en artikel 3 van het EVRM. Zij legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel komt.
De opvangvoorzieningen in Cyprus: reguliere opvang
5.3.1. In Cyprus zijn er drie opvangcentra, namelijk het aanmeldcentrum Pournara en de centra Kofinou en Limnes. De minister heeft er terecht op gewezen dat uit het AIDA-rapport van 10 mei 2024 volgt dat in het centrum Kofinou ook alleenstaande mannen worden opgevangen. Verder staat in dat rapport weliswaar dat het centrum Limnes is gesloten vanwege bouwwerkzaamheden, maar ook dat het centrum verplaatst is naar een apart deel van het centrum Kofinou. De capaciteit van het centrum Kofinou, inclusief het Limnes-gedeelte, zoals die volgt uit het AIDA-rapport, komt overeen met de capaciteit van beide centra gezamenlijk die de autoriteiten hebben vermeld in de brief van 9 augustus 2024. Anders dan de rechtbank gaat de Afdeling er daarom van uit dat opvang in Kofinou voor de vreemdeling mogelijk is, als de capaciteit dat toelaat. Ook neemt de Afdeling als uitgangspunt dat de totale opvangcapaciteit in de opvangcentra in Cyprus niet is verlaagd door de sluiting van Limnes.
5.3.2. Uit het door de vreemdeling op de zitting genoemde rapport van het CPT van 17 mei 2024, dat is gebaseerd op een bezoek van het CPT aan het centrum Pournara in mei 2023, volgt dat bewoners in Pournara onder zeer slechte omstandigheden leven. In het rapport staat dat het centrum sterk overbevolkt is en dat bewoners daar vaak maar één of twee vierkante meter persoonlijke woonruimte hebben, in een tent of plastic onderkomen zonder elektriciteit, airconditioning of warm water. Ook staat in het rapport dat sommige bewoners noodgedwongen slapen op versleten matrassen of alleen lakens, vlak naast elkaar op de grond. In bijna het gehele centrum lekken volgens het rapport de douches en de toiletten, waardoor sommige bewoners weigeren de toiletten te gebruiken, zodat zij zijn aangewezen op de buitenruimte als sanitaire voorziening. Het CPT komt tot de conclusie dat deze situatie een evident gevaar voor de gezondheid oplevert.
5.3.3. Hoewel de Afdeling de in het rapport van het CPT beschreven situatie bijzonder zorgelijk acht, komt zij op basis van dit rapport niet tot de conclusie dat de vreemdeling bij terugkeer naar Cyprus terechtkomt in een situatie die in strijd is met artikel 4 van het EU Handvest en artikel 3 van het EVRM. De in dat rapport beschreven situatie wordt namelijk niet bevestigd in het AIDA-rapport van 10 mei 2024. Daarin staat juist dat de omstandigheden in Pournara in 2023 zijn verbeterd ten opzichte van 2022, en dat in 2023 de grote meerderheid van de bewoners was ondergebracht in prefab-woningen met elektriciteit en bedden. De rapporten schetsen dus niet eenduidig het beeld dat de situatie in het centrum Pournara in strijd is met artikel 4 van het EU Handvest en artikel 3 van het EVRM. Daarom is de Afdeling van oordeel dat op basis van het CPT-rapport alleen niet kan worden geoordeeld dat de minister voor Cyprus niet meer mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
De opvangvoorzieningen in Cyprus: de particuliere sector
5.3.4. Asielzoekers voor wie in de opvangcentra geen plaats is, worden in Cyprus geacht zelf huisvesting te vinden in de particuliere sector. Daarvoor kunnen zij een financiële tegemoetkoming aanvragen.
Uit de door de partijen overgelegde informatie blijkt dat het aantal reguliere opvangplekken in Cyprus laag is vergeleken met het totaal aantal asielzoekers dat in dat land verblijft. Op de zitting bij de Afdeling waren partijen het erover eens dat de Afdeling kan uitgaan van de cijfers die de Cypriotische autoriteiten in hun brief van 9 augustus 2024 hebben vermeld. Daaruit volgt dat er voor de 24.000 asielzoekers die op dit moment in Cyprus verblijven in de reguliere opvangcentra, in totaal 3.100 opvangplekken beschikbaar zijn, waarvan 2.500 in Pournara, waaronder 1.000 noodopvangplekken, en 600 in de centra Kofinou en Limnes samen. Daarmee is er op dit moment maar voor 12,92% van de asielzoekers reguliere opvang beschikbaar.
5.3.5. Verreweg de meeste asielzoekers zijn dus aangewezen op de particuliere sector. Uit het AIDA-rapport van 10 mei 2024 volgt dat de maandelijkse financiële tegemoetkoming voor asielzoekers die in de gemeenschap verblijven, niet voldoende is om een waardige levensstandaard te garanderen. Ook volgt uit dat rapport dat het vinden van adequate huisvesting voor de meeste asielzoekers in Cyprus een probleem is. In de brief van 9 augustus 2024 hebben de Cypriotische autoriteiten bevestigd dat een groep asielzoekers, die vooral bestaat uit alleenstaande mannen, in Cyprus problemen ondervindt met het vinden van huisvesting, vanwege de beperkte beschikbaarheid van particuliere woningen. Uit het AIDA-rapport blijkt verder dat veel asielzoekers die op de particuliere sector zijn aangewezen, in armoede leven, het risico lopen om dakloos te worden of onder zeer slechte omstandigheden leven. Er is een toename van het gebruik van appartementen in gebouwen die in zeer slechte staat verkeren. Vaak hebben deze gebouwen geen stromend water of is er sprake van bouwkundige problemen of van problemen met de elektriciteit of de riolering.
5.3.6. De minister heeft op de zitting bij de Afdeling terecht betoogd dat uit de door de vreemdeling overgelegde informatie niet blijkt dat asielzoekers in Cyprus er met behulp van de maandelijkse financiële bijdrage in het algemeen niet in slagen om huisvesting te vinden die aan de minimumeisen voldoet. Dat uit het AIDA-rapport van 10 mei 2024 volgt dat het merendeel van de asielzoekers niet in de opvangcentra, maar in de gemeenschap verblijft, en vaak onder zeer slechte omstandigheden, is op zichzelf niet voldoende voor het oordeel dat iedere vreemdeling een reëel risico loopt om bij terugkeer naar Cyprus terecht te komen in een situatie die in strijd is met artikel 4 van het EU Handvest en artikel 3 van het EVRM. Er is namelijk geen zicht op de aard van de omstandigheden waaronder deze vreemdelingen in het algemeen zijn gehuisvest. Ook is niet duidelijk hoe groot de groep vreemdelingen is die onder zeer slechte omstandigheden leeft. Uit de door partijen overgelegde informatie volgt verder niet dat asielzoekers die zijn aangewezen op huisvesting in de particuliere sector er ondanks de door de Cypriotische autoriteiten verstrekte financiële bijdrage veelal niet in slagen huisvesting te vinden.
Verbeteringen in de opvangvoorzieningen in Cyprus
5.3.7. De Afdeling acht hierbij ook van belang dat de minister terecht betoogt dat uit de door partijen overgelegde stukken blijkt dat de Cypriotische autoriteiten niet onverschillig staan tegenover de tekortkomingen in de opvangvoorzieningen. Sinds de vorige pilotuitspraak van de Afdeling over Cyprus uit 2021 is namelijk gebleken dat zij de capaciteit van de reguliere opvang hebben uitgebreid van 800 plekken tot 3.100 plekken. Verder hebben de Cypriotische autoriteiten de minister desgevraagd in de brief van 9 augustus 2024 laten weten dat er wordt gewerkt aan een verdere uitbreiding naar een totaal van 4.200 opvangplekken. Dit betwist de vreemdeling niet. Weliswaar heeft de vreemdeling er op de zitting bij de Afdeling terecht op gewezen dat dit nog steeds erg weinig is vergeleken met het totaal aantal asielzoekers dat in Cyprus verblijft, maar dat neemt niet weg dat uit de al gerealiseerde en voorgenomen uitbreidingen blijkt dat de autoriteiten niet onverschillig staan tegenover de tekortkomingen in de opvangvoorzieningen.
De situatie in Cyprus: toegang tot een daadwerkelijk rechtsmiddel
5.4.    De vreemdeling heeft op de zitting bij de Afdeling verder betoogd dat hij in Cyprus geen toegang zal hebben tot een daadwerkelijk rechtsmiddel als zijn aanvraag wordt afgewezen. Hij wijst er daarbij op dat uit de overgelegde stukken volgt dat er in Cyprus geen absoluut recht bestaat op kosteloze rechtsbijstand in de beroepsprocedure. In Cyprus hebben namelijk alleen vreemdelingen die niet over voldoende middelen beschikken en een beroepschrift indienen dat een reële kans van slagen heeft, recht op kosteloze rechtsbijstand. Dit is de zogenoemde 'means and merits'-test. Verder wijst de vreemdeling erop dat uit het AIDA-rapport van 10 mei 2024 volgt dat deze test slechts in heel weinig zaken wordt doorstaan.
5.4.1. De Afdeling stelt vast dat het systeem in Cyprus voor het verkrijgen van kosteloze rechtsbijstand in de beroepsprocedure onveranderd is sinds haar al genoemde uitspraak van 9 februari 2021. In die uitspraak is de Afdeling tot het oordeel gekomen dat dit systeem in lijn is met de vereisten uit de Procedurerichtlijn. Zij ziet geen reden om in deze zaak tot een ander oordeel te komen. De vreemdeling wijst er weliswaar terecht op dat uit het AIDA-rapport volgt dat werknemers van ngo’s asielzoekers in Cyprus niet mogen vertegenwoordigen in rechtszaken, maar dat betekent nog niet dat het Cypriotische systeem voor het verkrijgen van kosteloze rechtsbijstand meebrengt dat de vreemdeling in Cyprus geen toegang heeft tot een daadwerkelijk rechtsmiddel.
De situatie in Cyprus: doorlooptijden asielprocedure
5.5.    Op de zitting bij de Afdeling heeft de vreemdeling verder betoogd dat Cyprus de maximale termijn voor het nemen van een beslissing op een asielverzoek overschrijdt. Deze termijn bedraagt, gelet op artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn 21 maanden. De vreemdeling wijst erop dat het in Cyprus, gelet op het AIDA-rapport van 10 mei 2024, gemiddeld tweeënhalf jaar duurt om een beslissing te krijgen.
5.5.1. Deze overschrijding betekent naar het oordeel van de Afdeling echter niet dat de minister voor Cyprus niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Uit wat de Afdeling heeft overwogen onder 5.3 tot en met 5.3.8, volgt immers dat er geen reëel risico is dat de vreemdeling bij terugkeer naar Cyprus terechtkomt in een situatie die in strijd is met artikel 4 van het EU Handvest en artikel 3 van het EVRM. Dat de vreemdeling mogelijk lang als asielzoeker in Cyprus zal verblijven vanwege de lange doorlooptijden in de asielprocedure, maakt dat niet anders. Verder heeft de minister op de zitting bij de Afdeling terecht betoogd dat het aan de vreemdeling is om rechtsmiddelen aan te wenden tegen het overschrijden van de beslistermijn door Cyprus. Uit de door de vreemdeling overgelegde informatie volgt niet dat dit niet mogelijk is.
De situatie in Cyprus: detentie
5.6.    Tot slot heeft de vreemdeling op de zitting bij de Afdeling betoogd dat hij in detentie zal worden geplaatst als hij aan Cyprus wordt overgedragen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft hij een e-mail van 19 juli 2024 overgelegd van een medewerker van de Cyprus Refugee Council. In deze e-mail staat dat de Cyprus Refugee Council detentiecentra in Cyprus heeft bezocht en dat zij daar personen heeft aangetroffen die aan dat land zijn overgedragen, inclusief personen die nog geen beslissing op hun asielverzoek hebben gekregen. Verder staat hierin dat de Cyprus Refugee Council het op basis van deze bevindingen als de huidige praktijk beschouwt dat personen die aan Cyprus worden overgedragen, in detentie worden geplaatst.
5.6.1. De Afdeling is van oordeel dat dit e-mailbericht op zichzelf onvoldoende is voor het oordeel dat personen die op grond van de Dublinverordening aan Cyprus worden overgedragen, stelselmatig in detentie worden geplaatst. Zij betrekt daarbij dat in het AIDA-rapport van 10 mei 2024 staat dat de meeste personen die aan Cyprus worden overgedragen niet in detentie worden geplaatst, maar dat er in 2023 en begin 2024 enkele gevallen bekend waren waarin dat wel is gebeurd.
Conclusie
6.       De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij voor Cyprus van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Er is geen sprake van ernstige tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Cyprus waarvan de minister niet onkundig kan zijn en die een reëel risico met zich brengen dat de vreemdeling bij terugkeer naar Cyprus terechtkomt in een situatie die in strijd is met artikel 4 van het EU Handvest en artikel 3 van het EVRM.
Het hoger beroep van de minister is daarom gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Omdat de minister de asielaanvraag als gevolg van tijdsverloop alsnog in behandeling moet nemen, heeft de vreemdeling bereikt wat hij met zijn beroep beoogde. Daarom heeft de vreemdeling geen belang meer bij de beoordeling van zijn beroep. Het beroep is niet-ontvankelijk. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 29 mei 2024 in zaak nr. NL24.17079;
III.      verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, voorzitter, en mr. C.C.W. Lange en mr. J. Schipper-Spanninga, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Vos, griffier.
w.g. De Poorter
voorzitter
w.g. Vos
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2025
644-1020
BIJLAGE
1.       Rapport van Asylum Information Database (AIDA), ‘Country Report: Cyprus (2021 Update)', april 2022;
2.       Rapport van Asylum Information Database (AIDA), ‘Country Report: Cyprus (2022 Update)', april 2023;
3.       Artikel op de website van de Europese Commissie, ‘Re-construction of Cyprus’ First Reception Centre in Pournara’, 11 juli 2023;
4.       Statistieken voor Cyprus op de website van AIDA, geüpdatet op 11 november 2023;
5.       ‘Thematic Factsheet on Reception in Cyprus’ van de UNHCR, 8 februari 2024;
6.       Artikel van Philenews, ‘Pournara Reception Centre population rises to 1,182 after recent arrivals’, 2 april 2024;
7.       Artikel van Politico, ‘Cyprus declares migration crisis, calls for EU to help’, 3 april 2024;
8.       Rapport van het United States Department of State, ‘Country Report on Human Rights Practices: Cyprus’, 23 april 2024;
9.       Artikel van Kathimerini Cyprus English Edition, ‘Cyprus leads EU with highest rate of asylum seekers’, 23 april 2024;
10.     Rapport van het European Union Agency for Asylum, ‘Information on procedural elements and rights of applicants subject to a Dublin transfer to Cyprus', 26 april 2024;
11.     Rapport van Asylum Information Database (AIDA), ‘Country Report: Cyprus (2023 Update)', 10 mei 2024;
12.     Rapport over Cyprus van het CPT, 17 mei 2024;
13.     Informatie op de website van de Cypriotische overheid, ‘Kofinou Reception and Accomodation Center for Applicants for International Protection’;
14.     Informatie op de website van de Cypriotische overheid, ‘First Reception Center POURNARA in Kokkinotrimithia’;
15.     Informatie op de website van de Cypriotische overheid, ‘Accommodation Center LIMNES, in Menogeia’;
16.     Informatie op de website van de UNHCR - Cyprus, ‘Your rights as an asylum-seeker’;
17.     Informatie op de website van de UNHCR - Cyprus, ‘Refugee rights’;
18.     Informatie op de website van het Migrant Information Center, ‘Social Benefits’;
19.     Informatie op de website van de IOM, ‘Projects on upgrading the first reception center "Pournara" in Cyprus’;
20.     ‘Information leaflet for applicants for international protection’ van de Asylum Service van Cyprus;
21.     ‘EXIT INFO PACKAGE For applicants for international protection and beneficiaries of international protection in Cyprus’ van de Asylum Service van Cyprus.