ECLI:NL:RBDHA:2024:10435

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juli 2024
Publicatiedatum
8 juli 2024
Zaaknummer
NL24.14231
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de asielaanvraag van een Syrische vreemdeling in het kader van de Dublinverordening en het interstatelijk vertrouwensbeginsel met betrekking tot Cyprus

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van een Syrische asielzoeker beoordeeld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die de asielaanvraag niet in behandeling heeft genomen op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De eiser, die op 4 januari 2024 in Nederland een asielaanvraag indiende, is eerder door Cyprus in het bezit gesteld van een visum. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat Cyprus verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank stelt vast dat, hoewel er moeilijkheden zijn bij de toegang tot opvangvoorzieningen in Cyprus, deze niet de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken die vereist is om het interstatelijk vertrouwensbeginsel te weerleggen. De rechtbank wijst erop dat er reguliere opvangvoorzieningen beschikbaar zijn en dat de staatssecretaris niet onterecht heeft gewezen op de mogelijkheid voor asielzoekers om hulp te krijgen van NGO's en UNHCR. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet gehouden is de asielaanvraag van eiser aan zich te trekken, ondanks de opschorting van de behandeling van asielaanvragen van Syrische asielzoekers op Cyprus. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.14231

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.J.A. Rinkes),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. R.S. Helmus).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 26 maart 2024. Met dat besluit heeft de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen omdat Cyprus verantwoordelijk is voor de aanvraag. De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 21 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. In deze uitspraak komt de rechtbank tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. De staatssecretaris mag voor Cyprus nog steeds uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Inleidende opmerkingen
3. Eiser heeft de Syrische nationaliteit en heeft op 4 januari 2024 in Nederland een asielaanvraag ingediend. Hij is eerder door Cyprus in het bezit gesteld van een visum. Daarom heeft Nederland de autoriteiten van Cyprus verzocht om eiser over te nemen. Hiermee zijn die autoriteiten akkoord gegaan. De staatssecretaris neemt de aanvraag hierom niet in behandeling.
3.1.
Deze uitspraak gaat over de vraag of de staatssecretaris zich terecht op het standpunt stelt dat de vreemdeling geen reëel risico loopt dat hij na overdracht aan Cyprus terechtkomt in een situatie die in strijd is met artikel 4 van het EU Handvest en artikel 3 van het EVRM en dus of de staatssecretaris bij de toepassing van de Dublinverordening voor Cyprus mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Daarbij zal de rechtbank allereerst bespreken of de staatssecretaris bij die beoordeling het juiste toetsingskader heeft toegepast (4). Daarna zal de rechtbank ingaan op de door eiser gestelde structurele tekortkomingen in de opvangvoorzieningen (5), de asielprocedure (6), de betekenis van pushbacks voor Dublinclaimanten (7), de toegang tot rechtsbijstand (8), het toenemende geweld tegen migranten (9) en de situatie na statusverlening op Cyprus (10). Deze beoordeling verricht de rechtbank aan de hand van de door eiser overgelegde [1] en de door de staatssecretaris betrokken [2] stukken. Bij die beoordeling betrekt de rechtbank ook informatie waarvan zij ambtshalve kennis heeft genomen. [3]
Het interstatelijk vertrouwensbeginsel en het toetsingskader
4. Eiser betoogt in de eerste plaats dat de staatssecretaris bij de beoordeling of mag worden uitgegaan van het uitgangspunt van wederzijds vertrouwen niet het juiste beoordelingskader heeft toegepast. Hij wijst in dit verband op punt 81 van het arrest van het Hof van Justitie in de zaak X. tegen Nederland van 29 februari 2024 (arrest X.). [4] Volgens eiser heeft de staatssecretaris in het besluit niet alle stappen, zoals die in die overweging van dat arrest zijn beschreven, doorlopen.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [5] (Afdeling) mag de staatssecretaris bij de beoordeling welke lidstaat op grond van de toepasselijke criteria verantwoordelijk is voor behandeling van een door een vreemdeling bij een van de lidstaten ingediend asielverzoek, uitgaan van het vermoeden dat de behandeling van een vreemdeling in de aangezochte lidstaat in overeenstemming is met de bepalingen van het EU Handvest, het Vluchtelingenverdrag en het EVRM. [6] Dat vermoeden is weerlegbaar. [7] Het is aan de vreemdeling om dat te doen. Daarvoor kan hij objectieve informatie over de werking van het asielstelsel van de aangezochte lidstaat overleggen en kan hij feiten stellen of verklaringen afleggen over zijn ervaringen in de aangezochte lidstaat die aanknopingspunten bieden voor het oordeel dat de asielprocedure en/of opvangvoorzieningen in die lidstaat systeemfouten bevatten. Als de vreemdeling onder verwijzing naar objectieve informatie betoogt dat de staatssecretaris niet meer van het vermoeden kan uitgaan dat de aangezochte lidstaat aan zijn internationale verplichtingen zal voldoen, is het aan de staatssecretaris om te motiveren dat hij nog altijd van dat vermoeden mag uitgaan. [8] Dat kan de staatssecretaris doen door de door de vreemdeling aan de objectieve informatie ontleende feiten gemotiveerd te betwisten of door uit te leggen waarom hij tot een andere waardering van de door de vreemdeling op basis van de overgelegde objectieve informatie gestelde feiten komt. Voor zover tussen de vreemdeling en de staatssecretaris geen verschil bestaat in de waardering van de objectieve informatie, kan de staatssecretaris daarnaast motiveren waarom de systeemfouten in de asielprocedure en/of opvangvoorzieningen in de aangezochte lidstaat niet fundamenteel zijn of, zo dat wel het geval is, deze tekortkomingen niet de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. [9]
4.2.
In punt 81 van arrest X. staat het volgende:
Gelet op een en ander moet op de derde vraag worden geantwoord dat de Dublin III-verordening, gelezen in het licht van artikel 4 van het Handvest, aldus moet worden uitgelegd dat:
– de lidstaat die heeft verzocht om terugname van een persoon die om internationale bescherming verzoekt door de verantwoordelijke lidstaat en die deze verzoeker aan de verantwoordelijke lidstaat wil overdragen, vooraleer tot deze overdracht over te gaan rekening moet houden met alle informatie die deze verzoeker hem verstrekt, met name met betrekking tot het eventuele bestaan van een reëel risico om bij of na die overdracht te worden onderworpen aan onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van dat artikel 4;
– de lidstaat die tot overdracht wil overgaan moet meewerken aan de vaststelling van de feiten en/of de realiteit ervan moet nagaan;
– deze lidstaat van die overdracht moet afzien wanneer er ernstige, op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat er in geval van overdracht een reëel risico op dergelijke behandelingen bestaat;
– die lidstaat de verantwoordelijke lidstaat evenwel individuele garanties kan vragen en, indien deze garanties worden verstrekt en zij geloofwaardig en toereikend lijken om elk reëel risico op een onmenselijke of vernederende behandeling uit te sluiten, tot overdracht mag overgaan.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat het onder 4.2 weergegeven toetsingskader in de kern niet verschilt van dat onder 4.1. Uit het arrest X. kan niet worden afgeleid, zoals eiser op zitting heeft betoogd, dat bij ernstige structurele tekortkomingen in de opvangvoorzieningen of de asielprocedure de ‘hoge drempel van zwaarwegendheid’, als bedoeld in het arrest Jawo van 19 maart 2019 [10] , eerder is bereikt. Uit de verwijzingen in het arrest X. naar overwegingen uit het arrest Jawo leidt de rechtbank juist af dat de uitgangspunten van dat arrest zijn overgenomen. Het is verder juist dat in het arrest X. is overwogen dat de lidstaat gehouden kan zijn om, los van de door de vreemdeling verstrekte informatie, ook uit eigen beweging rekening te houden met relevante informatie waarvan hij kennis heeft om te beoordelen of uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Maar de rechtbank ziet dit als een uitwerking van het arrest Jawo, waarin het Hof al had overwogen dat artikel 4 van het Handvest eraan in de weg staat dat de lidstaten, daaronder begrepen de nationale rechterlijke instanties, een asielzoeker aan de verantwoordelijke lidstaat overdragen wanneer zij niet onkundig kunnen zijn van het feit dat de systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor asielzoekers in deze lidstaat ernstige, op feiten berustende gronden vormen om aan te nemen dat de asielzoeker een reëel risico zal lopen op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van deze bepaling. Dat het beoordelingskader niet is gewijzigd volgt ook uit de omstandigheid dat de Afdeling in recente uitspraken [11] , die dateren van na het arrest X., geen wijzigingen heeft aangebracht in het eerder door haar toegepaste kader.
4.4.
Anders dan eiser stelt heeft de staatssecretaris dit beoordelingskader voldoende in acht genomen. [12] Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de staatssecretaris voor de beoordeling of voor Cyprus uitgegaan mag worden van wederzijds vertrouwen niet alleen de door eiser overgelegde stukken heeft betrokken, maar ook informatie waarvan hij zelf kennis heeft genomen. Zo heeft de staatssecretaris in het bestreden besluit gewezen op de informatie op verschillende websites, waaronder die van UNHCR, en heeft hij het meest actuele AIDA-rapport over Cyprus, Update 2023, van mei 2024 bij zijn beoordeling betrokken. De beroepsgrond slaagt niet.
Opvangvoorzieningen op Cyprus
5. Eiser betoogt dat op Cyprus sprake is van aan het systeem gerelateerde structurele tekortkomingen ten aanzien van de opvangvoorzieningen en dat daarom niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan.
Beschrijving van de opvangsituatie op Cyprus
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat eiser zich bevindt in een overnamesituatie. Dat betekent dat eiser op Cyprus nog geen internationale bescherming heeft aangevraagd en dus na overdracht aan Cyprus nog een asielprocedure moet opstarten.
Vanaf 2019 moeten alle personen die asiel willen aanvragen en op irreguliere wijze het land binnenkomen zich melden bij het opvangcentrum van Pournara voor registratie, indiening van een asielaanvraag en medische en kwetsbaarheidsonderzoeken. De rechtbank neemt aan dat dit ook voor eiser zal gelden na overdracht aan Cyprus. In dat centrum kan de asielzoeker 40 tot 60 dagen verblijven. Na het verlaten van dit centrum zijn er twee mogelijkheden: (1) asielzoekers kunnen opgevangen worden in de gemeenschap of (2) in de opvangcentra (Kofinou, UASC-opvangcentra). Een beperkt aantal personen wordt overgebracht naar het opvangcentrum in Limnes. Dat laatste centrum ziet op personen die waarschijnlijk worden uitgezet (pre-removal center). [13]
5.2.
Uit de bij de beoordeling betrokken informatie komt het volgende beeld over de opvangsituatie naar voren.
5.2.1.
Het AIDA-rapport beschrijft dat Dublinterugkeerders in de asielprocedure worden opgenomen en recht hebben op opvangvoorzieningen. Maar zij zullen met dezelfde moeilijkheden worden geconfronteerd als alle asielzoekers om toegang te krijgen tot opvangvoorzieningen. [14] In algemene zin beschrijft het AIDA-rapport van 2023 dat de opvang onder het vereiste niveau ligt. De opvangcentra zijn, als gevolg van de hoge instroom, overvol en er is een risico op dakloosheid en armoede. Asielzoekers die in de gemeenschap verblijven zijn ook vaak verarmd. [15]
5.2.2.
De omstandigheden in Pournara zijn ondermaats. [16] De afgelopen jaren is de toegang tot Pournara problematisch geweest. Tot 2022 werden elke dag 40-50 personen niet toegelaten voor registratie. Die moesten dan blijven terugkeren totdat ze toegang kregen. Dat had tot gevolg dat personen op onregelmatige wijze Pournara probeerden binnen te komen om onderdak te vinden. Anderen bleven buiten het opvangcentrum slapen (er ontstonden tentenkampen) in de hoop de volgende dag een plekje in de wachtrij te bemachtigen. [17] Het AIDA-rapport van 2024 beschrijft dat in 2023 de instroom daalde wat leidde tot een aanzienlijke verbetering van de toegang tot dit centrum: de meeste personen kregen toegang bij aankomst. [18] In het AIDA-rapport van 2024 staat verder dat de autoriteiten als gevolg van de kritiek op de opvangomstandigheden in Pournara actie hebben ondernomen. Met de steun van EUAA zijn de leefomstandigheden in Pournara verbeterd. [19]
5.2.3.
De leefomstandigheden in Kofinou zijn volgens beide AIDA-rapporten behoorlijk. [20] Dit opvangcentrum huisvest ook alleenstaande mannen. [21] In het AIDA-rapport van 2024 staat dat in 2022 is begonnen met de voorbereidingen om de capaciteit van het centrum te vergroten en de uitbreiding van die opvangcapaciteit zal naar verwachting in de loop van 2024 beschikbaar komen. [22] De AIDA-rapporten benoemen dat er meestal geen plek is in het Kofinou-opvangcentrum. [23]
5.2.4.
Het merendeel van de asielzoekers woont echter niet in een opvangcentrum, maar in de gemeenschap: eind 2023 waren er 25.000 asielzoekers, waarvan er 1.400 in opvangcentra verbleven. [24] Een opvangplek buiten het opvangcentrum moeten asielzoekers zelf regelen en van de Social Welfare Services (SWS) krijgen ze dan een tegemoetkoming ter dekking van de woonlasten. Een aanvraag voor financiële ondersteuning is pas mogelijk nadat asielzoekers het Pournara-centrum verlaten, wat tot vertraging heeft geleid in de verstrekking van die ondersteuning. Ook konden asielzoekers (vanwege de gesloten setting van Pournara) niet eenvoudig zoeken naar huisvesting, wat in de praktijk heeft geleid tot uitbuiting en oplichting van asielzoekers. Dit heeft geleid tot een nieuwe werkwijze waarin al gevraagd kan worden om financiële ondersteuning tijdens het verblijf in het Pournara-centrum. [25] De AIDA-rapporten melden dat dit nog niet helemaal van de grond komt. Ook blijkt uit de rapporten dat sprake is van vertraging bij de behandeling en de toekenning van het verzoek om financiële tegemoetkoming (de gemiddelde doorlooptijd van aanvragen bij de SWS bedraagt ongeveer 2-3 maanden [26] ) door personeelstekorten, documentatievereisten, bureaucratie en het ontbreken van een bankrekening. Om het openen van een bankrekening te vergemakkelijken heeft het SWS een algemene brief opgesteld [27] en hebben interventies van UNHCR en ngo’s plaatsgevonden. [28] Het niveau van de materiële opvangvoorzieningen voor asielzoekers in de gemeenschap biedt geen zekerheid voor een waardige levensstandaard. Als gevolg hiervan leven veel asielzoekers in armoede en is sprake van afhankelijkheid van liefdadigheidsinstellingen om in basisbehoeften te kunnen voorzien. [29] De stijging van de huurprijzen heeft geleid tot een toename van het aantal daklozen.
Beoordeling van de opvangsituatie
5.3.
De vraag is of, gelet op deze feiten over de opvang, de staatssecretaris mag uitgaan van het vermoeden dat de behandeling van de vreemdeling in overeenstemming is met de bepalingen van het EU Handvest, het Vluchtelingenverdrag en het EVRM. Dat is naar het oordeel van de rechtbank het geval. De rechtbank stelt hierbij voorop dat, zoals de staatssecretaris terecht stelt, het voorzien in materiële opvangvoorzieningen met een toelage, uitkeringen en/of tegoedbonnen, zoals Cyprus doet, op grond van de Opvangrichtlijn is toegestaan. Dit volgt uit artikel 2, sub g en artikel 17, vijfde lid, van de Opvangrichtlijn en het arrest Saciri van 27 februari 2014. [30] Ook hebben lidstaten de ruimte om verzoekers in dit kader minder gunstig te behandelen dan eigen onderdanen. [31]
5.3.1.
De rechtbank stelt verder voorop dat de Afdeling de opvangsituatie in Cyprus eerder heeft beoordeeld. In de uitspraak van 9 februari 2021 heeft de Afdeling geoordeeld dat in Cyprus geen sprake is van zodanige ernstige structurele tekortkomingen in de opvangvoorzieningen, dat overdracht van de vreemdeling in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU Handvest. [32] Hierbij heeft de Afdeling ook betrokken dat asielzoekers een financiële toelage van de overheid kunnen krijgen om huisvesting in de particuliere huursector te bekostigen.
5.3.2.
De beschrijving van de opvangsituatie op Cyprus onder 5.2 leidt niet tot het oordeel dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Hoewel daaruit volgt dat asielzoekers moeilijkheden ondervinden bij de toegang tot de opvangvoorzieningen, bereiken deze niet de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid, als bedoeld in het arrest Jawo. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat hij na overdracht aan Cyprus uitgesloten zal zijn van opvang. Naast dat in Cyprus reguliere opvangvoorzieningen beschikbaar zijn, bestaat er voor eiser ook de mogelijkheid – indien er geen plaats is in de reguliere opvang – om met behulp van overheidssteun op zoek te gaan naar particuliere opvang. Eiser heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij niet op deze wijze huisvesting kan regelen. [33] Uit de informatie is niet op te maken dat het asielzoekers, hoewel er obstakels zijn bij het vinden van passende huisvesting, in het geheel niet lukt om onderdak te vinden binnen de Cypriotische gemeenschap. In dit verband heeft de staatssecretaris er niet ten onrechte op gewezen dat vreemdelingen een beroep kunnen doen op NGO’s en UNHCR die asielzoekers bijstaan bij het verkrijgen van huisvesting. [34]
De rechtbank acht verder van belang dat dat uit recente informatie juist positieve ontwikkelingen zijn af te leiden. Volgens het AIDA-rapport van 2024 hebben de autoriteiten de opvangcapaciteit uitgebreid en hebben de opvangcentra inmiddels een capaciteit van 1.400 personen, terwijl voorheen voor 1.000 personen capaciteit beschikbaar was. Ook is de toegang tot het Pournara-centrum in 2024 verbeterd. Verder blijkt daaruit dat de Cypriotische autoriteiten zich inspannen om de obstakels bij het verkrijgen van een financiële toelage te verminderen, bijvoorbeeld door de mogelijkheden voor het aanvragen van financiële ondersteuning te verruimen. De staatssecretaris stelt terecht dat deze ontwikkelingen er blijk van geven dat de Cypriotische autoriteiten zich actief inspannen om de problemen met betrekking tot de opvangvoorzieningen te verhelpen en dat zij dus niet onverschillig staan tegenover deze problemen.
Wat betreft de leefomstandigheden volgt uit de beschikbare informatie dat er tekortkomingen zijn in de opvang en ook aanwijzingen dat personen in de gemeenschap in armoede leven. Daaruit kan niet worden afgeleid dat dusdanige tekortkomingen bestaan dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Uit het meest recente AIDA-rapport blijkt dat leefomstandigheden in de reguliere opvangvoorzieningen zijn verbeterd. De staatssecretaris stelt ook terecht dat eiser bij een gebrek aan opvang of particuliere huisvesting of bij tekortkomingen in de leefomstandigheden de mogelijkheid heeft om daarover te klagen bij de Cypriotische autoriteiten, waarbij hij zich kan laten bijstaan door NGO’s en/of het UNHCR.
5.3.3.
De rechtbank merkt tot slot op dat de opvangsituatie op Cyprus niet vergelijkbaar is met die in Italië. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 26 april 2023 [35] mag voor Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan, omdat uit berichtgeving van de Italiaanse autoriteiten kon worden afgeleid dat voor Dublinclaimanten in Italië helemaal geen opvangfaciliteiten meer beschikbaar waren. Dat is hier niet het geval. Hoewel het opvangsysteem onder druk staat, wat tot gevolg heeft dat niet iedere asielzoeker direct toegang tot opvang krijgt en asielzoekers in de gemeente zich soms in zorgwekkende omstandigheden bevinden, betekent dit niet dat een persoon die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn wil en eigen keuzes om terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie.
Opschorting behandeling asielaanvragen
6. Verder is in geschil of de tekortkomingen in de asielprocedure tot de conclusie leiden dat voor Cyprus niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De rechtbank heeft hierbij betrokken dat volgens berichtgeving van de ECRE de Cypriotische autoriteiten tot opschorting van de behandeling van de asielaanvragen van Syrische asielzoekers hebben besloten. [36] Eiser heeft daarnaast nog informatie overgelegd over de achterstanden van de Cypriotische autoriteiten bij de verwerking van de asielaanvragen.
6.1.
Uit het bericht van de ECRE volgt dat Cyprus de behandeling van alle asielaanvragen van Syriërs heeft opgeschort, met als belangrijkste reden de grote aantallen Syrische asielzoekers die uit Libanon aankomen. In de eerste drie maanden van 2024 zijn volgens het bericht meer dan 2.000 Syrische asielzoekers over zee uit Libanon aangekomen, vergeleken met slechts 78 in dezelfde periode van het voorgaande jaar.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat deze opschorting door Cyprus van de behandeling van asielaanvragen er niet toe leidt dat Nederland gehouden is de asielaanvraag aan zich te trekken. Door het overnameverzoek te accepteren hebben de Cypriotische autoriteiten gegarandeerd de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen en internationale verplichtingen en niet is aannemelijk gemaakt dat Cyprus dat in het geheel niet zal doen. De staatssecretaris stelt daarnaast terecht dat niet gebleken is dat Syrische vreemdelingen zonder inhoudelijke beoordeling van hun asielaanvraag worden uitgezet naar hun land van herkomst en zij bovendien aanspraak blijven maken op de gebruikelijke opvangvoorzieningen. Dat Cyprus als gevolg van een hoge instroom maatregelen heeft genomen voor de behandeling van asielaanvragen en met achterstanden kampt, is onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van ernstige structurele tekortkomingen in de asielprocedure. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat niet op voorhand vaststaat dat Cyprus door de behandeling van asielaanvragen van Syriërs op te schorten niet in overeenstemming handelt met de voor haar geldende richtlijnen. De Procedurerichtlijn staat het immers toe de behandeling van een asielaanvraag op te schorten wanneer een groot aantal onderdanen van derde landen of staatlozen tegelijk om internationale bescherming verzoekt, waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden. [37] De staatssecretaris heeft terecht gesteld dat voor zover eiser stelt dat Cyprus zich niet aan deze richtlijn houdt, het op zijn weg ligt om daarover te klagen bij de autoriteiten van Cyprus. De rechtbank verwijst hierbij naar het arrest K.R.S. tegen het Verenigd Koninkrijk van het EHRM van 2 december 2008. [38] Eiser heeft niet – met bijvoorbeeld landeninformatie – aannemelijk gemaakt dat in zijn concrete situatie die mogelijkheid voor hem niet bestaat of dat de Cypriotische autoriteiten een door hem ingediende klacht niet serieus zullen nemen. De beroepsgrond slaagt niet.
Pushbacks
7. Het betoog dat eiser het risico zou lopen het slachtoffer te worden van een pushback treft geen doel. De informatie die met de brief van VluchtelingenWerk Nederland is overgelegd ziet op vreemdelingen die op irreguliere wijze Cyprus zijn binnengekomen. Eiser is Cyprus legaal ingereisd met een Schengenvisum en hij zal bij een Dublinoverdracht op gereguleerde wijze door de staatssecretaris aan Cyprus worden overgedragen. Ook is niet onderbouwd dat Dublinclaimanten in een vergelijkbare positie terechtkomen als vreemdelingen die illegaal Cyprus zijn binnengekomen, in de zin dat zij ook het risico lopen om door pushbacks te worden teruggestuurd naar een derde land zonder daarbij in de gelegenheid te worden gesteld om een asielprocedure te doorlopen.
Juridische bijstand
8. Eiser heeft verder de wijze van organisatie van de gefinancierde rechtsbijstand onder de aandacht gebracht. In Cyprus is het, aldus eiser, alleen mogelijk om gefinancierde rechtsbijstand te krijgen voor de beroepsfase. Bovendien geldt een inkomenstoets en moet de aanvrager aantonen dat het beroep een aannemelijke kans van slagen heeft. De rechtbank begrijpt dat eiser hiermee stelt dat hij, na afwijzing van zijn asielaanvraag, geen toegang zou hebben tot een daadwerkelijk rechtsmiddel.
8.1.
Dit betoog slaagt niet. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 9 februari 2021 [39] hoeft niet in alle gevallen in kosteloze rechtsbijstand te worden voorzien. De Procedurerichtlijn verplicht niet tot het verstrekken van kosteloze rechtsbijstand in de bestuurlijke fase. De Procedurerichtlijn voorziet wel in een recht op kosteloze, door de overheid gefinancierde rechtsbijstand in de beroepsprocedure, maar dat recht is niet onvoorwaardelijk. De voorwaarden van het Cypriotische systeem van gefinancierde rechtsbijstand – dat de vreemdeling niet over voldoende middelen beschikt en het beroep een reële kans van slagen heeft (de zogenoemde ‘means and merits’-test) – zijn in beginsel in overeenstemming met artikel 20, derde lid en artikel 21, tweede lid, van de Procedurerichtlijn.
Toenemend geweld tegen migranten
9. Eiser voert ook aan dat niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, gelet op het toenemend geweld tegen migranten op Cyprus.
9.1.
Dit betoogt slaagt niet. Hoewel uit de overgelegde informatie blijkt dat op Cyprus sprake is van een toename van het geweld tegen migranten is niet gebleken dat eiser hiertegen geen bescherming kan vragen van de Cypriotische autoriteiten. [40] Ook is niet gebleken dat de gemelde problemen de Cypriotische autoriteiten onverschillig laten. Uit de met de brief van VluchtelingenWerk Nederland in beroep overgelegde informatie blijkt juist het tegendeel: er hebben tijdens dit geweld arrestaties plaatsgevonden en de Cypriotische president [naam] heeft de rellen veroordeeld. Ook blijkt uit het met eiser afgenomen gehoor niet dat hij op Cyprus zelf het slachtoffer is geworden van geweld.
Situatie statushouders
10. Eiser heeft tot slot gewezen op de situatie van statushouders. Het kan enige tijd duren voordat zij uit een opvangcentrum kunnen vertrekken. Er is verder geen regeling om statushouders van woonruimte te voorzien. Statushouders dienen zelfstandig woonruimte op de particuliere markt te vinden. Op het moment dat een status toegekend wordt, worden alle tegemoetkomingen gestaakt.
10.1.
Uit punt 88 van het arrest Jawo volgt dat voor de toepassing van artikel 4 van het Handvest niet van belang is of de betrokken persoon wegens zijn overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat een ernstig risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling op het moment zelf van de overdracht, dan wel tijdens de asielprocedure of na afloop daarvan. Uit punt 92 van dit arrest volgt echter dat na vergunningverlening dezelfde bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid moet worden gehanteerd als voor gebreken in de asielprocedure. Deze wordt pas bereikt wanneer de onverschilligheid van de autoriteiten van een lidstaat tot gevolg zou hebben dat een persoon die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn wil en eigen keuzes om terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie die hem niet in staat stelt om te voorzien in zijn meest elementaire behoeften, zoals eten, een bad nemen en beschikken over woonruimte, en negatieve gevolgen zou hebben voor zijn fysieke of mentale gezondheid, of hem in een toestand van achterstelling zou brengen die onverenigbaar is met de menselijke waardigheid.
10.2.
Naar het oordeel van de rechtbank doet deze situatie zich hier niet voor. Statushouders kunnen in afwachting van woonruimte in het opvangcentrum blijven. Hoewel vanaf het moment van statusverlening tegemoetkomingen worden gestaakt, hebben statushouders op hetzelfde niveau en onder dezelfde voorwaarden als Cypriotische onderdanen toegang tot het nationale socialezekerheidsstelsel en het gegarandeerde minimuminkomen (GMI). In de situatie dat aanvragers van een GMI te maken krijgen met grote vertragingen bij de behandeling van hun aanvraag, die kunnen oplopen tot 12 maanden, kunnen zij een beroep doen op noodtegemoetkomingen. [41]
Conclusie
11. Gelet op al het voorgaande is de staatssecretaris terecht voor Cyprus van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan. Eiser is er niet in geslaagd het vermoeden waarvan de staatssecretaris mag uitgaan (zie onder 4.1) te weerleggen.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus, voorzitter, en mr. G.A. van der Straaten en mr. H. van Eijken, leden, in aanwezigheid van mr. R. Barzilay, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Hoofdzakelijk het AIDA-rapport over Cyprus, Update 2022, van 11 april 2023 en een brief van VluchtelingenWerk Nederland van 26 april 2024, met een aantal bijlagen.
2.Het meest actuele AIDA-rapport van mei 2024 over Cyprus.
3.Een artikel van de ECRE van 19 april 2024 over de opschorting van asielaanvragen van Syrische asielzoekers op Cyprus.
4.ECLI:EU:C:2024:195.
5.Bijvoorbeeld ABRvS 26 april 2023, ECLI:NL:RVS:2021654 en 16 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3134.
6.Zie het arrest van het Hof van 19 maart 2019, Jawo, ECLI:EU:C:2019:218, punt 80 en 81.
7.Jawo, punt 83-85.
8.Vergelijk het arrest van het Hof van 16 februari 2017, C.K., ECLI:EU:C:2017:127, punt 75-77.
9.in de zin van het arrest Jawo, punt 91-93.
10.ECLI:EU:C:2019:218.
11.ABRvS 13 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:896, onder 5 tot en met 5.3 en 1 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1806, onder 3 tot en met 3.2.
12.p. 2 en 3 van het besluit.
13.AIDA-rapport 2023, p. 79 en 81. AIDA-rapport 2024, p. 81.
14.AIDA-rapport 2023, p. 54 en AIDA-rapport 2024, p. 55.
15.AIDA-rapport 2023, p. 79 en AIDA-rapport 2024, p. 82.
16.AIDA-rapport 2023, p. 79 en AIDA-rapport 2024, p. 81.
17.AIDA-rapport 2023, p. 83 en AIDA-rapport 2024, p. 83 en 84.
18.AIDA-rapport 2024, p. 84.
19.AIDA-rapport 2024, p. 81. Zie ook het in het verweerschrift genoemde artikel ‘Re-construction of Cyprus’ First Reception Centre in Pournara’ van het Directorate-General for Migration and Home Affairs van 11 juli 2023.
20.AIDA-rapport 2023, p. 79 en AIDA-rapport 2024, p. 81.
21.UNHCR Fact Sheet, Cyprus Reception, van 8 februari 2024.
22.AIDA-rapport 2024, p. 95.
23.AIDA-rapport 2023, p. 54 en 84 en AIDA-rapport 2024, p. 55.
24.AIDA-rapport 2024, p. 81, 94 en 103. Eerder verbleven er nog 1.000 personen in de opvangcentra, zie AIDA-rapport 2023, p. 79.
25.AIDA-rapport 2023, p. 79 en AIDA-rapport 2024, p. 81.
26.UNHCR Fact Sheet, Cyprus Reception, van 8 februari 2024.
27.AIDA-rapport 2024, p. 87.
28.AIDA-rapport 2024, p. 84.
29.AIDA-rapport 2023, p. 86 en AIDA-rapport 2024, p. 30.
30.ECLI:EU:C:2014:103, punt 41 en 42.
31.Zie ook punt 24 van de considerans van de Opvangrichtlijn.
33.Vergelijk ABRvS 9 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:244, onder 5.
34.AIDA-rapport 2024, p. 77.
36.Zie voetnoot 3.
37.Artikel 31, derde lid, derde volzin, onder b, van de Procedurerichtlijn.
38.ECLI:CE:ECHR:2008:1202DEC003273308.
40.Zie bijvoorbeeld het 2023 Country Report on Human Rights Practices van 23 april 2024 van US Department of State.
41.AIDA-rapport 2024, p. 159.