ECLI:NL:RBDHA:2024:10435
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de asielaanvraag van een Syrische vreemdeling in het kader van de Dublinverordening en het interstatelijk vertrouwensbeginsel met betrekking tot Cyprus
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van een Syrische asielzoeker beoordeeld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die de asielaanvraag niet in behandeling heeft genomen op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De eiser, die op 4 januari 2024 in Nederland een asielaanvraag indiende, is eerder door Cyprus in het bezit gesteld van een visum. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat Cyprus verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank stelt vast dat, hoewel er moeilijkheden zijn bij de toegang tot opvangvoorzieningen in Cyprus, deze niet de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken die vereist is om het interstatelijk vertrouwensbeginsel te weerleggen. De rechtbank wijst erop dat er reguliere opvangvoorzieningen beschikbaar zijn en dat de staatssecretaris niet onterecht heeft gewezen op de mogelijkheid voor asielzoekers om hulp te krijgen van NGO's en UNHCR. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet gehouden is de asielaanvraag van eiser aan zich te trekken, ondanks de opschorting van de behandeling van asielaanvragen van Syrische asielzoekers op Cyprus. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden.