ECLI:NL:RVS:2025:105

Raad van State

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
202207475/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de beslissing van de deken van de Amsterdamse Orde van Advocaten inzake handhavingsverzoek en bestuursrechtelijke bevoegdheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 6 december 2022. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de deken van de Amsterdamse Orde van Advocaten niet bevoegd was om bestuursrechtelijk handhavend op te treden naar aanleiding van een handhavingsverzoek van [appellant]. Dit verzoek was gedaan omdat [appellant] informatie had ontvangen vanuit een anoniem e-mailadres over rechtszaken waarin hij betrokken was. De deken had in eerste instantie aangegeven niet bevoegd te zijn om een onderzoek in te stellen, en het bezwaar van [appellant] tegen deze beslissing werd niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelde dat de deken wel onderzoek had moeten doen, maar dat er geen tuchtrechtelijke overtreding was vastgesteld en dat het handhavingsverzoek niet leidde tot tuchtrechtelijke handhaving. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de reactie van de deken op het handhavingsverzoek geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen bestuursrechtelijke bevoegdheid voor de deken was om te handhaven, en het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard. De deken hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202207475/1/A3.
Datum uitspraak: 15 januari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B] (hierna en tezamen in enkelvoud: [appellant]), wonend in [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­Holland van 6 december 2022 in zaak nr. 22/2240 in het geding tussen:
[appellant]
en
De deken van de Amsterdamse Orde van Advocaten.
Procesverloop
Bij brief van 25 maart 2022 heeft de deken gereageerd op het handhavingsverzoek van [appellant] en hem meegedeeld dat het onderzoek is afgerond.
Bij besluit van 22 april 2022 heeft de deken het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 6 december 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De deken heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 16 december 2024, de deken, vertegenwoordigd door mr. S.M. de Waard, stafmedewerker, digitaal is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. appellant] heeft op 5 februari 2021 de deken verzocht om een onderzoek in te stellen omdat [appellant] vanuit een anoniem e-mailadres informatie heeft ontvangen over gevoerde rechtszaken, waarbij hij betrokken is geweest. [appellant] heeft hierbij de deken verzocht om handhavend op te treden.
2. De deken heeft bij brief van 24 februari 2021 in eerste instantie gesteld dat hij niet bevoegd is om een onderzoek in te stellen. De deken heeft het bezwaar tegen die brief daarom niet-ontvankelijk verklaard. Bij nader indien heeft de deken tijdens de zitting bij de rechtbank in de beroepsprocedure die heeft geleid tot de uitspraak van 18 november 2021, gesteld dat het handhavingsverzoek moest worden afgewezen en dat het bezwaar hiertegen ongegrond was.
3. In voornoemde uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat de deken wel onderzoek had kunnen en moeten doen. De rechtbank heeft daarom het beroep van [appellant] gegrond verklaard, het besluit op bezwaar vernietigd, de beslissing van de deken herroepen en de deken opgedragen om opnieuw op het verzoek te beslissen. Daarom heeft de deken in december 2021 een onderzoek gestart. Op 25 maart 2022 heeft de deken aan [appellant] laten weten dat onderzoek is gedaan en dat er geen aanleiding is om tot handhaving over te gaan. Het bezwaar hiertegen is door de deken niet-ontvankelijk verklaard, omdat de beslissing van 25 maart 2022 geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Aangevallen uitspraak
4. De rechtbank heeft overwogen dat de basis voor bestuursrechtelijke handhaving door de deken in artikel 45g van de Advocatenwet ligt. Op grond van dat artikel is bestuursrechtelijke handhaving mogelijk bij overtreding van het bepaalde bij of krachtens een verordening als bedoeld in artikel 9b, zesde lid, artikel 9c, tweede lid en artikel 28, tweede lid, onderdelen a tot en met d. De in deze artikelen bedoelde verordening is de Verordening op de advocatuur (hierna: Voda). Alleen bepalingen uit de Voda die hun grondslag vinden in één van de in artikel 45g, eerste lid, van de Advocatenwet vermelde bepalingen, zijn bestuursrechtelijk handhaafbaar.
Ten tweede heeft de rechtbank geoordeeld dat de deken bij dit handhavingsverzoek niet bevoegd is om bestuursrechtelijk handhavend op te treden. Gevraagd is om onderzoek te doen naar de vraag wie het e-mailadres van [appellant] verspreid heeft en of dit een van de advocaten is geweest die het e-mailadres kenden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Voda geen bestuursrechtelijke handhaafbare bepalingen bevat die daarover gaan.
Tenslotte heeft de rechtbank geoordeeld dat uit de brief van 25 maart 2022 blijkt dat er geen tuchtrechtelijke overtreding heeft plaatsgevonden en dat het handhavingsverzoek niet leidt tot tuchtrechtelijke handhaving. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat dit soort tuchtrechtelijke beslissingen van de deken geen besluiten zijn waartegen bezwaar en/of beroep openstaat.
Het hoger beroep en de beoordeling
5. [ appellant] kan zich niet verenigen met de uitspraak van de rechtbank. In de eerste plaats betoogt hij dat de uitspraak niet is ondertekend door de rechter en daarom volgens hem nietig is. Hiertoe voert [appellant] aan dat een stempel met de mededeling dat de rechter verhinderd is om te tekenen onvoldoende is volgens de geldende wetgeving en jurisprudentie.
5.1. Dit betoog slaagt niet. De Afdeling verwijst voor de motivering naar haar uitspraak van vandaag (ECLI:NL:RVS:2025:24, r.o. 4.1), waarin [appellant] een identiek betoog heeft gehouden.
6. In de tweede plaats betoogt hij dat de rechtbank hem niet behoorlijk heeft uitgenodigd om de zitting bij te wonen. Hiertoe voert hij aan dat de rechtbank geen contact heeft gezocht om hem uit te nodigen voor de zitting na de beslissing op het wrakingsverzoek. Hierdoor is er volgens [appellant] sprake van een schending van het recht op een eerlijk proces en is de uitspraak onvoldoende gemotiveerd. Volgens [appellant] heeft de rechtbank de argumenten die hij heeft aangevoerd niet meegenomen in de uitspraak. De uitspraak is onzorgvuldig tot stand gekomen omdat de rechtbank is uitgegaan van een onjuiste feitenvoorstelling, aldus [appellant].
6.1. Ook dit betoog slaagt niet. Ook hier verwijst de Afdeling voor de motivering naar haar uitspraak van vandaag (ECLI:NL:RVS:2025:23, r.o. 3.1), waarin [appellant] een identiek betoog heeft gehouden.
7. [ appellant] betoogt in de derde plaats dat de rechtbank het wrakingsverzoek ten onrechte heeft afgewezen. Hij voert aan dat omdat het wrakingsverzoek is afgewezen dit niet betekent dat het verzoek onterecht was.
7.1. Ook dit betoog slaagt niet. Ook hier verwijst de Afdeling voor de motivering naar haar uitspraak van vandaag (ECLI:NL:RVS:2025:23, r.o. 4.1), waarin [appellant] een identiek betoog heeft gehouden.
8. Tot slot betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen bestuursrechtelijke bepalingen zijn op grond waarvan onderzoek zou kunnen worden gedaan naar de herkomst van de e-mail. [appellant] voert hiertoe aan dat deze normen wel bestuursrechtelijk zijn te handhaven, omdat zijn patroon, [naam patroon], disfunctioneerde. Volgens [appellant] heeft [patroon] de e-mailadressen van [appellant A] aan [geadresseerde] gegeven en daarna heeft [geadresseerde] de e-mail met medeweten van [patroon] aan [appellant] verzonden. Door niet te handhaven faciliteert de deken het gedrag van [patroon] en keurt hij zijn handelwijze goed. Dit is in strijd met alle uitgangspunten en regels van de Voda en de Advocatenwet, aldus [appellant].
8.1. [appellant] heeft de deken gevraagd om onderzoek te doen naar de vraag wie het e-mailadres van [appellant] verspreid heeft en of dit een van de advocaten is geweest die het e-mailadres kenden. De deken heeft dit onderzoek uitgevoerd. Uit dat onderzoek is niet gebleken dat een advocaat het e-mailadres heeft verspreid. Er bestaat daarom geen bestuursrechtelijke bevoegdheid voor de deken om te handhaven. De reactie van de deken op handhavingsverzoek is dus geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Het bezwaar is daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen.
Het betoog slaagt niet.
9. De Afdeling wijst tot slot op overweging 6 van de uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2025:23.
Conclusie
10. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
11. De deken hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. J. Schipper-Spanninga en mr. M.C. Stoové, leden, in tegenwoordigheid van mr. Y. Soffner, griffier.
w.g. Verheij
voorzitter
w.g. Soffner
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2025
818