Uitspraak
Datum uitspraak: 15 januari 2025
BESTUURSRECHTSPRAAK
voorzitter
griffier
Raad van State
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 6 december 2022. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de deken van de Amsterdamse Orde van Advocaten niet bevoegd was om bestuursrechtelijk handhavend op te treden naar aanleiding van een handhavingsverzoek van [appellant]. Dit verzoek was gedaan omdat [appellant] informatie had ontvangen vanuit een anoniem e-mailadres over rechtszaken waarin hij betrokken was. De deken had in eerste instantie aangegeven niet bevoegd te zijn om een onderzoek in te stellen, en het bezwaar van [appellant] tegen deze beslissing werd niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelde dat de deken wel onderzoek had moeten doen, maar dat er geen tuchtrechtelijke overtreding was vastgesteld en dat het handhavingsverzoek niet leidde tot tuchtrechtelijke handhaving. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de reactie van de deken op het handhavingsverzoek geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen bestuursrechtelijke bevoegdheid voor de deken was om te handhaven, en het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard. De deken hoeft geen proceskosten te vergoeden.