ECLI:NL:RVS:2025:24

Raad van State

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
7 januari 2025
Zaaknummer
202207472/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhavingsverzoek door de deken van de Amsterdamse Orde van Advocaten

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 6 december 2022, waarin het beroep tegen de afwijzing van een handhavingsverzoek door de deken van de Amsterdamse Orde van Advocaten ongegrond werd verklaard. Het handhavingsverzoek van [appellant] was gericht op het niet afgeven van een stageverklaring, maar de deken heeft dit verzoek afgewezen omdat het niet betrekking had op de voormalig patroon van [appellant]. De rechtbank oordeelde dat het handhavingsverzoek niet onder artikel 45g van de Advocatenwet valt, waardoor er geen bestuursrechtelijke handhaving mogelijk is. De rechtbank verklaarde het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk, omdat het verzoek niet betrekking had op bestuursrechtelijk handhaafbare bepalingen van de Verordening op de advocatuur (Voda).

Tijdens de zitting op 16 december 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak behandeld. [appellant] betoogde dat de uitspraak van de rechtbank nietig was omdat deze niet was ondertekend door de rechter. De Afdeling verwierp dit betoog, verwijzend naar de mogelijkheid in de Algemene wet bestuursrecht om een uitspraak niet te ondertekenen bij verhindering. [appellant] voerde ook aan dat hij niet behoorlijk was uitgenodigd voor de zitting, maar dit betoog werd eveneens verworpen.

De Afdeling concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het handhavingsverzoek niet bestuursrechtelijk kon worden gehandhaafd en dat de deken niet bevoegd was om handhavend op te treden. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. De deken hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202207472/1/A3.
Datum uitspraak: 15 januari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 6 december 2022 in zaak nr. 22/4365 in het geding tussen:
[appellant]
en
De deken van de Amsterdamse Orde van Advocaten (hierna: de deken).
Procesverloop
Bij brief van 19 april 2022 heeft de deken het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden afgewezen.
Bij besluit van 18 augustus 2022 heeft de deken het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 6 december 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Deken  heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 16 december 2024, waar de deken, vertegenwoordigd door mr. S.M. de Waard, stafmedewerker, digitaal is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       De relevante bepalingen uit de Advocatenwet zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2.       [appellant] heeft bij brief van 17 januari 2022 de deken verzocht een onderzoek uit te voeren naar de gang van zaken rond het niet afgeven van een stageverklaring aan hem. Dit handhavingsverzoek is door de deken  afgewezen, omdat het verzoek ziet op handelen van de [mentor] en de deken en niet op de voormalig patroon van [appellant], [partij]. Om deze reden valt het handhavingsverzoek niet onder artikel 45g van de Advocatenwet en is er geen bestuursrechtelijke handhaving mogelijk. Evenmin is volgens de deken gebleken van een tuchtrechtelijke overtreding. Het bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard, omdat het handhavingsverzoek geen betrekking heeft op bepalingen van de Verordening op de advocatuur (hierna: Voda) die bestuursrechtelijk kunnen worden gehandhaafd. Er kan dus geen bezwaar tegen worden gemaakt.
Aangevallen uitspraak
3.       De rechtbank heeft overwogen dat de basis voor bestuursrechtelijke handhaving door de deken  in artikel 45g van de Advocatenwet ligt. Op grond van dat artikel is bestuursrechtelijke handhaving mogelijk bij overtreding van het bepaalde bij of krachtens een verordening als bedoeld in artikel 9b, zesde lid artikel 9c, tweede lid en artikel 28, tweede lid, onderdelen a tot en met d. De in deze artikelen bedoelde verordening is de Voda. Alleen bepalingen uit de Voda die hun grondslag vinden in één van de in artikel 45g, eerste lid, van de Advocatenwet vermelde bepalingen, zijn bestuursrechtelijk handhaafbaar. Omdat het handhavingsverzoek niet ziet op de patroon, maar op de handelwijze rondom de advocaatstage door anderen dan de patroon, en de Voda geen bestuursrechtelijke handhaafbare bepalingen kent die daarover gaan, is de deken bij dit handhavingsverzoek niet bevoegd om bestuursrechtelijk handhavend op te treden, aldus de rechtbank. De beslissing in de brief van de deken  van 19 april 2022 is volgens de rechtbank een tuchtrechtelijke beslissing waartegen geen bezwaar en/of beroep openstaat. De deken heeft het bezwaar dan ook terecht
niet-ontvankelijk verklaard, aldus de rechtbank.
Hoger beroep en beoordeling
4.       [appellant] kan zich niet verenigen met de uitspraak van de rechtbank. In de eerste plaats betoogt hij dat de uitspraak niet is ondertekend door de rechter en daarom volgens hem nietig is. Hiertoe voert [appellant] aan dat een stempel met de mededeling dat de rechter verhinderd is om te tekenen onvoldoende is volgens de geldende wetgeving en jurisprudentie.
4.1.    Artikel 8:77, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), biedt de mogelijkheid om bij verhindering de uitspraak niet te ondertekenen en dit te vermelden in de uitspraak, zoals ook is gebeurd in de uitspraak van de rechtbank. Voor het oordeel dat de uitspraak van de rechtbank nietig is, bestaat dan ook geen grond (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 27 december 2023, 202204099/1/R1, r.o. 8.2).
Het betoog slaagt niet.
5.       In de tweede plaats betoogt [appellant] dat de rechtbank hem niet behoorlijk heeft uitgenodigd om de zitting bij te wonen. Hiertoe voert hij aan dat de rechtbank geen contact heeft gezocht om hem uit te nodigen voor de zitting na de beslissing op het wrakingsverzoek. Hierdoor is er volgens [appellant] sprake van een schending van het recht op een eerlijk proces en is de uitspraak onvoldoende gemotiveerd. Volgens [appellant] heeft de rechtbank de argumenten die hij heeft aangevoerd niet meegenomen in de uitspraak. De uitspraak is onzorgvuldig tot stand gekomen omdat de rechtbank is uitgegaan van een onjuiste feitenvoorstelling, aldus [appellant].
5.1.    Dit betoog slaagt niet. De Afdeling verwijst voor de motivering naar haar uitspraak van vandaag (ECLI:NL:RVS:2025:23, r.o. 3.1), waarin [appellant] een identiek betoog heeft gehouden.
6.       [appellant] betoogt in de derde plaats dat de rechtbank het wrakingsverzoek ten onrechte heeft afgewezen. Hij voert aan dat het feit dat het wrakingsverzoek is afgewezen niet betekent dat het verzoek onterecht was.
6.1.    Ook dit betoog slaagt niet. Ook hier verwijst de Afdeling voor de motivering naar haar uitspraak van vandaag (ECLI:NL:RVS:2025:23, r.o. 4.1), waarin [appellant] een identiek betoog heeft gehouden.
7.       Tenslotte betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het handhavingsverzoek niet ziet op de patroon en daarom niet bestuursrechtelijk te handhaven is. Daartoe voert hij aan dat het handhavingsverzoek valt onder artikel 9b, zesde lid en artikel 9c, tweede lid, van de Advocatenwet. Volgens [appellant] heeft de rechtbank daarom een onjuiste uitleg gegeven aan het handhavingsverzoek. [appellant] voert ook aan dat zijn patroon disfunctioneerde. Dit disfunctioneren komt volgens hem tot uiting in het uitbesteden van de begeleiding aan iemand die geen advocaat is. Dit is in strijd met de Voda, de Advocatenwet, de richtlijnen en het contract tussen [appellant] en de patroon, aldus [appellant].
7.1.    De deken heeft in de brief van 19 april 2022 terecht vastgesteld dat het handhavingsverzoek geen betrekking heeft op bepalingen van de Voda die bestuursrechtelijk kunnen worden gehandhaafd. De deken is dus niet bevoegd om bestuursrechtelijk handhavend op te treden. De reactie van de deken op dit verzoek om handhaving is dus geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Het bezwaar is daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.
Het betoog slaagt niet.
8.       De Afdeling wijst tot slot op overweging 6 van de uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2025:23.
Conclusie
9.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
10.     De deken hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. J. Schipper-Spanninga en mr. M.C. Stoové, leden, in tegenwoordigheid van mr. Y. Soffner, griffier.
w.g. Verheij
voorzitter
w.g. Soffner
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2025
818
Bijlage
Advocatenwet
Artikel 9b, zesde lid
Tegen het verlengen van de duur van de stage, het weigeren of intrekken van een vrijstelling op voet van het bepaalde in het derde lid, de aanwijzing van een patroon met toepassing van het vierde lid, of de weigering van zulk een aanwijzing, dan wel de weigering om een verklaring als bedoeld in het vijfde lid te verstrekken kan een belanghebbende administratief beroep instellen bij de algemene raad.
Artikel 9c
1.       De Nederlandse Orde van advocaten draagt zorg voor een opleiding voor stagiaires en stelt de stagiaire in de gelegenheid deze opleiding te volgen die met een examen wordt afgesloten.
2.       De volgende onderwerpen, de opleiding als bedoeld in het eerste lid betreffende, worden nader vastgesteld bij of krachtens verordening als bedoeld in artikel 28, tenzij daarin bij algemene maatregel van bestuur is voorzien:
a.       de inhoud en de duur van de opleiding;
b.       de omvang van het examen en de wijze waarop het examen wordt afgenomen;
c.       de eisen voor de toelating tot het afleggen van het examen;
d.       de eisen voor het verkrijgen van vrijstelling voor bepaalde onderdelen van het examen;
e.       de aan de stagiaire in rekening te brengen cursus- en examengelden.
Artikel 45g
1.       De deken  kan voor de overtreding van het bepaalde bij of krachtens een verordening als bedoeld in de artikelen 9b, zevende lid, 9c, tweede lid, en 28, tweede lid, onderdelen a tot en met d, een bestuurlijke boete of een last onder dwangsom opleggen.
2.       De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste een bedrag van de geldboete van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
3.       Een bestuurlijke boete wordt niet opgelegd indien tegen de advocaat jegens dezelfde gedraging een klacht is ingediend op grond van artikel 46c.
4.       Het bedrag van de opgelegde bestuurlijke boete en de verbeurde last onder dwangsom komt ten bate aan de Nederlandse Orde van advocaten.
5.       Het bepaalde in het vierde lid is van overeenkomstige toepassing op een opgelegde bestuurlijke boete of een verbeurde last onder dwangsom op grond van de Wet kwaliteit incassodienstverlening.