202207468/1/A3.
Datum uitspraak: 15 januari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 6 december 2022 in zaak nr. 22/4364 in het geding tussen:
[appellant]
en
de deken van de Amsterdamse Orde van Advocaten (hierna: de deken).
Procesverloop
Bij besluit van 19 april 2022 heeft de deken het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden afgewezen.
Bij besluit van 18 augustus 2022 heeft de deken het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 december 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Deken heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 16 december 2024, de deken, vertegenwoordigd door mr. S.M. de Waard, stafmedewerker, digitaal is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft bij brief van 17 januari 2022 een verzoek tot handhaving tegen [partij] bij de Deken ingediend. [appellant] heeft hierbij verzocht om een onderzoek te laten verrichten naar het patronaat van [partij], zijn voormalig patroon. De deken heeft dit handhavingsverzoek afgewezen omdat er geen overtreding is geconstateerd op grond van artikel 3.13 van de Verordening op de advocatuur (hierna: de Voda) die bestuursrechtelijk kan worden gehandhaafd. De deken heeft de afwijzing van het handhavingsverzoek in bezwaar gehandhaafd.
Aangevallen uitspraak
2. De rechtbank heeft overwogen dat er geen voorschriften bestaan die voorschrijven hoe het dekenonderzoek eruit moet zien. Het staat vast dat in de zaak van [appellant] meerdere procedures zijn gevoerd, zowel bij de deken zelf, als bij de Algemene Raad van de Nederlandse Orde van advocaten, als bij de Amsterdamse Orde van advocaten. Op de zitting bij de rechtbank is ook verklaard dat er meerdere tuchtrechtelijke klachten zijn behandeld en procedures zijn afgedaan. Het feitencomplex rondom het patronaat van [partij] is in deze procedures uitgebreid aan de orde gekomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de deken de uitkomsten van deze procedures heeft mogen gebruiken voor zijn eigen onderzoek en vaststelling. Het onderzoek van de Deken is daarom volgens de rechtbank voldoende geweest.
Vervolgens heeft de rechtbank geoordeeld dat de motivering van de deken om af te zien van het handhavingsverzoek duidelijk en volledig is. De deken heeft op basis van de uitkomsten van eerdere procedures geen bestuursrechtelijke overtreding geconstateerd. Van een onvoldoende gemotiveerd besluit is niet gebleken, waardoor het handhavingsverzoek terecht is afgewezen, aldus de rechtbank.
Het hoger beroep en beoordeling
3. [appellant] kan zich niet verenigen met de uitspraak van de rechtbank. In de eerste plaats betoogt [appellant] dat de rechtbank hem niet behoorlijk heeft uitgenodigd om de zitting bij te wonen. Hiertoe voert hij aan dat de rechtbank geen contact heeft gezocht om hem uit te nodigen voor de zitting na de beslissing op het wrakingsverzoek. Hierdoor is er volgens [appellant] sprake van een schending van het recht op een eerlijk proces en is de uitspraak onvoldoende gemotiveerd. Volgens [appellant] heeft de rechtbank de argumenten die hij heeft aangevoerd niet meegenomen in de uitspraak. De uitspraak is onzorgvuldig tot stand gekomen omdat de rechtbank is uitgegaan van een onjuiste feitenvoorstelling, aldus [appellant].
3.1. [appellant] heeft geen concrete aanknopingspunten aangevoerd waaruit kan worden opgemaakt dat de rechtbank hem niet behoorlijk heeft uitgenodigd voor de zitting. Het door de rechtbank overgelegde dossier geeft daarvoor ook geen aanknopingspunten. Er is derhalve geen sprake van een schending van het recht op een eerlijk proces. Verder bestaat geen grond voor het oordeel dat de uitspraak van de rechtbank onzorgvuldig tot stand is gekomen. Het enkele feit dat dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak niet de feiten en omstandigheden heeft vermeld waarop [appellant] zijn standpunt baseert, is hiertoe onvoldoende (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 4 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:679 (r.o. 2.1). Het betoog slaagt niet.
4. [appellant] betoogt in de tweede plaats dat de rechtbank het wrakingsverzoek ten onrechte heeft afgewezen. Hij voert aan dat het feit dat het wrakingsverzoek is afgewezen niet betekent dat het verzoek onterecht was.
4.1. Tegen de beslissing op een wrakingsverzoek staat op grond van artikel 8:18, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht geen rechtsmiddel open. De beoordeling van het wrakingsverzoek kan in dit hoger beroep, waarin uitsluitend de mondelinge uitspraak van de rechtbank van 6 december 2022 voorligt, dan ook niet aan de orde komen. Gelet hierop kan hetgeen [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd, niet leiden tot vernietiging van die uitspraak.
Het betoog slaagt niet.
5. Tot slot betoogt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat het onderzoek van de deken onvoldoende is geweest. [appellant] voert hiertoe aan dat de deken de uitkomsten van eerdere procedures niet mocht gebruiken voor eigen onderzoek omdat de deken zelf het onderzoek verricht. Dit betekent dat de deken niet onafhankelijk is, aldus [appellant].
5.1. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank dat het door de deken verrichte onderzoek voldoende is geweest, en de in onder 1.2 opgenomen overweging, waarop dat oordeel is gebaseerd.
Het betoog slaagt niet.
6. De Afdeling stelt vast dat [appellant] over zijn geschillen binnen en met de advocatuur vele procedures heeft gevoerd, zowel bij de tuchtrechter als bij de bestuursrechter. Bij de Afdeling gaat het inmiddels om meer dan twintig procedures, die alle evident niet konden slagen. [appellant] is bij veel van deze zaken niet op een zitting verschenen. Als hij voor een zitting wordt uitgenodigd, vraagt hij steevast op een laat moment om uitstel, doorgaans op niet onderbouwde medische gronden. Hij heeft voorts vele wrakingsverzoeken ingediend, die alle moesten worden afgewezen. Dit patroon van handelingen legt een onnodig groot beslag op het proces van rechtspleging en benadeelt daardoor andere burgers die rechtsbescherming zoeken. Daarom zal de Afdeling bij een volgende procedure moeten beoordelen of het gedrag van [appellant] misbruik van recht oplevert.
Conclusie
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
8. De deken hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. J. Schipper-Spanninga en mr. M.C. Stoové, leden, in tegenwoordigheid van mr. Y. Soffner, griffier.
w.g. Verheij
voorzitter
w.g. Soffner
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2025
818