ECLI:NL:RVS:2025:103

Raad van State

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
202207476/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van administratief beroep inzake wijziging patronaat van advocaat

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 6 december 2022, waarin zijn administratief beroep tegen het besluit van de Amsterdamse Orde van advocaten niet-ontvankelijk werd verklaard. Het oorspronkelijke besluit, genomen op 30 april 2019, betrof de goedkeuring van een wijziging van het patronaat van [appellant]. Na het beëindigen van zijn stage op 17 februari 2020, zonder stageverklaring, werd [appellant] op 3 juni 2020 van het tableau geschrapt. Op 12 mei 2021 verzocht hij om herziening van het goedkeuringsbesluit, maar dit verzoek werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat [appellant] geen procesbelang meer had, omdat hij niet meer ingeschreven stond als advocaat en zijn verzoek om wijziging van zijn patronaat niet meer kon worden ingewilligd. [appellant] stelde dat hij wel degelijk belang had, onder andere vanwege financiële schade en een lopende procedure bij het EHRM. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat [appellant] geen procesbelang meer had en dat zijn argumenten niet voldoende onderbouwd waren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en de algemene raad hoefde geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202207476/1/A3.
Datum uitspraak: 15 januari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats]
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­Holland van 6 december 2022 in zaak nr. 22/1361 en 22/1362 in het geding tussen:
[appellant]
en
de algemene raad van de Nederlandse Orde van advocaten.
Procesverloop
Bij besluit van 30 april 2019 heeft de raad van de Amsterdamse Orde van advocaten (hierna: de Amsterdamse Orde) het verzoek van [appellant] tot wijziging van zijn patronaat goedgekeurd.
Op 12 mei 2021 heeft [appellant] de Amsterdamse Orde verzocht het besluit van 30 april 2019 te herzien en administratief beroep ingesteld tegen het besluit van 30 april 2019.
Bij besluit van 15 juni 2021 heeft de Amsterdamse Orde het herzieningsverzoek afgewezen.
Hiertegen heeft [appellant] administratief beroep ingesteld.
Bij te onderscheiden besluiten van 4 maart 2022 heeft de algemene raad de administratief beroepen niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 6 december 2022 heeft de rechtbank de door [appellant] daartegen ingestelde beroepen niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De algemene raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 16 december 2024, waar de algemene raad, vertegenwoordigd door mr. S.H.W. Stigter, advocaat in Zoetermeer, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       [appellant] liep tot en met 17 februari 2020 stage ten behoeve van de beroepsopleiding voor de advocatuur. Tijdens zijn stage heeft [appellant] de Amsterdamse Orde verzocht in te stemmen met een wijziging van zijn patronaat. De Amsterdamse Orde heeft ingestemd met dat verzoek. De stage van [appellant] is geëindigd zonder stageverklaring. Met ingang van 3 juni 2020 is [appellant] geschrapt van het tableau. [appellant] heeft op 12 mei 2021 verzocht om herziening van het besluit van 30 april 2019 tot goedkeuring van de wijziging van zijn patronaat. Dit herzieningsverzoek is afgewezen en het administratief beroep is niet-ontvankelijk verklaard. [appellant] heeft ook administratief beroep ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van 30 april 2019. Dit administratief beroep is ook niet-ontvankelijk verklaard omdat [appellant] te laat zijn administratief beroepschrift heeft ingediend.
Aangevallen uitspraak
2.       De rechtbank heeft geoordeeld dat het procesbelang in beide zaken ontbreekt, omdat [appellant] niet meer kan bereiken wat hij wil. De rechtbank is ervan uitgegaan dat [appellant] met het herzieningsverzoek en zijn administratief beroep wil bereiken dat zijn verzoek om wijziging van zijn patroon wordt teruggedraaid. [appellant] staat inmiddels niet meer ingeschreven als advocaat en zijn stage is inmiddels beëindigd. De beslissingen hierover staan in rechte vast, waardoor [appellant] niet meer kan bereiken dat mr. Van Oppen of mr. Guman weer zijn patroon worden. [appellant] heeft dan ook geen belang meer bij een beoordeling van de administratief beroepen. In dit verband verwijst de rechtbank naar de uitspraken van de Afdeling van 23 november 2023, ECLI:NL:RVS:2022:3400 en 23 november 2023, ECLI:NL:RVS:2022:3399. De rechtbank heeft de beroepen niet-ontvankelijk verklaard en is daarom niet toegekomen aan de inhoudelijke beoordeling.
Hoger beroep
3.       [appellant] kan zich niet verenigen met de uitspraak van de rechtbank. In de eerste plaats betoogt hij dat de rechtbank hem niet behoorlijk heeft uitgenodigd om de zitting bij te wonen. Hiertoe voert hij aan dat de rechtbank geen contact heeft gezocht om hem uit te nodigen voor de zitting na de beslissing op het wrakingsverzoek. Hierdoor is er volgens [appellant] sprake van een schending van het recht op een eerlijk proces en is de uitspraak onvoldoende gemotiveerd. Volgens [appellant] heeft de rechtbank de argumenten die hij heeft aangevoerd niet meegenomen in de uitspraak. De uitspraak is onzorgvuldig tot stand gekomen omdat de rechtbank is uitgegaan van een onjuiste feitenvoorstelling, aldus [appellant].
3.1.    Dit betoog slaagt niet. De Afdeling verwijst voor de motivering naar haar uitspraak van vandaag (ECLI:NL:RVS:2025:23, r.o. 3.1), waarin [appellant] een identiek betoog heeft gehouden.
4.       [appellant] betoogt in de tweede plaats dat de rechtbank het wrakingsverzoek ten onrechte heeft afgewezen. Hij voert aan dat omdat het wrakingsverzoek is afgewezen dit niet betekent dat het verzoek onterecht was.
4.1.    Dit betoog slaagt niet. De Afdeling verwijst voor de motivering naar haar uitspraak van vandaag (ECLI:NL:RVS:2025:23, r.o. 4.1), waarin [appellant] een identiek betoog heeft gehouden.
5.       In de derde plaats betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij geen procesbelang heeft in deze twee zaken.
Hiertoe voert [appellant] aan dat hij een voldoende actueel en reëel belang heeft omdat hij belanghebbende is en financiële schade heeft geleden door de handelwijze van de Amsterdamse Orde. Ook voert [appellant] aan dat hij tijdig administratief beroep heeft ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van de Amsterdamse Orde. Daarbij voert hij ook aan dat de Amsterdamse Orde nooit heeft beslist op het bezwaarschrift van 2 april 2019 en dat hierdoor zijn belang is weggenomen. Dit kan volgens [appellant] niet de bedoeling zijn van de wetgever. Verder voert [appellant] aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd hij geen belang meer heeft omdat hij geen advocaat meer is. De procedures zijn volgens hem nog niet onherroepelijk. Op dit moment loopt er een herzieningsverzoek tegen de schrapping en hierop zal het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) een uitspraak gaan doen. De rechtbank heeft daarom volgens [appellant] ten onrechte geoordeeld dat de beslissingen in rechte vaststaan.
Tot slot voert [appellant] aan dat de rechtbank niet zorgvuldig heeft gehandeld en ten onrechte de datum van de zitting heeft uitgesteld naar 6 december 2022. [appellant] stelt dat hij wel belang zou hebben als de zaak conform de eerdere datum zou zijn behandeld. De rechtbank heeft door de zaak te verdagen het actueel belang van [appellant] weggenomen. Dit is niet de bedoeling van de wetgever en in strijd met alle kernwaarden en uitgangspunten van behoorlijke en onafhankelijke rechtspraak, aldus [appellant].
5.1.    De Afdeling is het eens met het oordeel van de rechtbank dat [appellant] geen procesbelang meer heeft en met de daaraan ten grondslag gelegde motivering  in overweging 1.2 en 1.3. De Afdeling voegt hier nog het volgende aan toe. Het standpunt van [appellant] dat hij financiële schade heeft geleden als gevolg van de handelwijze van de Amsterdamse Orde is in het geheel niet onderbouwd. Daarom kan hij ook daaraan geen procesbelang ontlenen. De omstandigheid dat zijn procesbelang zou zijn weggenomen door de handelwijze van de Amsterdamse Orde en de rechtbank brengt, daargelaten dat dit feitelijke grondslag mist, niet mee dat er ten tijde van de aangevallen uitspraak nog procesbelang bestond. Evenmin kan [appellant] procesbelang ontlenen aan het feit dat hij, naar hij stelt, nog een procedure bij het EHRM heeft lopen, aangezien daaraan geen schorsende werking toekomt.
Het betoog slaagt niet.
6.       De Afdeling wijst tot slot op overweging 6 van de uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2025:23.
Conclusie
7.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
8.       De algemene raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. J. Schipper-Spanninga en mr. M.C. Stoové, leden, in tegenwoordigheid van mr. Y. Soffner, griffier.
w.g. Verheij
voorzitter
w.g. Soffner
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2025
818