ECLI:NL:RVS:2024:5461
Raad van State
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep en verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 30 december 2024 uitspraak gedaan in een hoger beroep en een verzoek om voorlopige voorziening van een vreemdeling. De vreemdeling had eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke op 17 april 2024 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Tevens was de vreemdeling ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd geweigerd. De rechtbank had op 18 oktober 2024 het beroep van de vreemdeling tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. G. van Reemst, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft in zijn uitspraak de motivering van de rechtbank overgenomen en geconcludeerd dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank had op goede gronden geoordeeld en het hogerberoepschrift bevatte geen vragen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en de minister van Asiel en Migratie werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.
De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en onderstreept de noodzaak van zorgvuldige afwegingen in asielzaken, waarbij de rechtsbescherming van de vreemdeling in het geding is. De voorzieningenrechter heeft de uitspraak openbaar uitgesproken, waarbij mr. D.I. van Kesteren als griffier aanwezig was.