Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Hiema legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij problemen heeft ondervonden in verband met zijn relatie met een Nederlandse toerist, [B] . Eiser heeft [B] in 2011 ontmoet en is in 2012 een seksuele relatie met hem aangegaan, vooral omdat [B] hem in ruil hiervoor geld gaf. Op 6 april 2012 is eiser op verzoek van [B] , die
1 Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
hem daar zou ontmoeten, naar een feest voor homoseksuelen gegaan. Voordat [B] zich bij hem kon voegen, vond daar echter een politie-inval plaats waarbij eiser werd opgepakt. Eiser werd naar bet politiebureau gebracht maar kon met behulp van een politieagent, nog voor hij werd geregistreerd, ontsnappen. Eiser is hierop direct naar Senegal vertrokken. In Senegal kreeg hij een relatie met een vrouw, [C] . Eiser vreest in verband met de aan hem toegedichte homoseksualiteit nog altijd voor problemen bij terugkeer naar Gambia, zowel van de zijde van de autoriteiten als van de zijde van zijn familie en de familie van [C] . De moeder en een goede vriend van eiser krijgen nog altijd regelmatig bezoek van (vermoedelijk) politieagenten die naar hem op zoek zijn.
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister een tweetal relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- problemen vanwege zijn relatie met [B] .
6. De minister acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. Dat eiser vanwege zijn relatie met [B] problemen heeft ondervonden, acht de minister echter niet geloofwaardig. Volgens de minister heeft eiser noch de relatie aannemelijk gemaakt, noch de problemen die hij stelt daardoor te hebben ondervonden en die hij bij terugkeer vreest van de zijde van de autoriteiten en van derden. Daarom is de minister tot de conclusie gekomen dat eiser geen vluchteling is en geen vergunning krijgt op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, ofb, van de Vreemdelingenwet (Vw).2 De asielaanvraag is daarom afgewezen als ongegrond, aan eiser is niet ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend en aan eiser is een terugkeerbesluit opgelegd.
Beoordeling door de rechtbank
Geloofwaardigheid asielrelaas
7. Eiser voert aan dat de minister zijn problemen in verband met zijn relatie met [B] ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Hij is van mening dat de minister hem niet heeft mogen tegenwerpen dat hij hierover wisselende en summiere verklaringen heeft afgelegd. De wisselende verklaringen over de aard van de relatie zijn te wijten aan een (aanvankelijk) verkeerde uitleg van het begrip 'liefde" en zijn hem daarom niet toe te rekenen. Ook heeft de minister naar zijn mening ten onrechte overwogen dat hij enkel summiere verklaringen heeft afgelegd over de (inval op) het feest van 6 april 2012. Verder vindt hij dat hij - in tegenstelling tot wat de minister overweegt - niet ongerijmd heeft verklaard over zijn ontsnapping uit bet politiebureau.
8. De rechtbank is van oordeel dat de minister de problemen vanwege de relatie met [B] niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Hierbij heeft de minister betekenis mogen toekennen aan de omstandigheid dat eiser niet eenduidig heeft verklaard over zijn gevoelens voor [B] . De minister wijst er in zijn verweerschrift in dit verband niet ten onrechte op dat eiser op neutrale en open ingestoken vragen van dezelfde strekking wisselend antwoordt. Het betoog van eiser dat er sprake was van verwarring met betrekking tot het begrip 'liefde' kan dan ook niet slagen. De weifelende houding van eiser omtrent zijn
gevoelens voor [B] in het nader gehoor3 laat zich dan ook niet rijmen met zijn stellige verklaring in het aanvullend gehoor dat zijn enkele drijfveer geld was en er in het geheel geen sprake is geweest van gevoelens voor [B] .4
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich ook niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiser over het feest en de inval die de politie daar deed sumrnier zijn. Zo weet eiser weinig te vertellen over de politieagenten, kan hij niet bij benadering aangeven hoeveel mensen aanwezig waren en is hij niet in staat gebleken de ruimte te omschrijven.5 Zijn verklaring hiervoor, te weten dat het chaotische en traumatiserende ervaring is geweest, het lang geleden is en hij nog jong was, heeft de minister niet hoeven volgen. De inval op dit feest is de belangrijkste reden van vertrek en vormt dus de kem van het asielrelaas van eiser, zodat de minister mag verwachten dat hij hier uitgebreider over kan verklaren.
10. De rechtbank is voorts van oordeel dat de minister niet ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat de verklaringen van eiser over zijn ontsnapping uit het politiebureau ongerijmd zijn. De minister heeft van belang mogen vinden dat eiser toevallig als politieagent op het politiebureau een vriend van een vriend heeft getroffen en dat onduidelijk is hoe het gesprek tussen hen - ondanks dat deze maar kort duurde - op die gezamenlijke vriend kwam. Ook kan eiser niet aangeven waarom de agent vervolgens het risico nam om hem te helpen door hem een uniform te geven en waarom hij vervolgens in uniform over een muur zou zijn geklommen.6 Dit terwijl hij ook heeft verklaard dat hij niet werd herkend in uniform en de minister er niet ten onrechte op wijst dat het over een muur klimmen in uniform hem alleen maar verdachter zou maken. De enkele stelling van eiser, dat hij eenduidig heeft verklaard en dit nu eenmaal zo was afgesproken, kan niet afdoen aan deze ongerijmdheden.
11. Ter zitting heeft de minister de tegenwerping dat het niet aannemelijk is dat er vlakbij elkaar twee feesten voor homoseksuelen tegelijk zouden zijn, laten vallen. Ook de geconstateerde tegenstrijdigheid in de verklaring van eiser dat hij niet samen met [B] naar een feest wilde gaan maar eerder wel samen met hem een club had bezocht, wordt door de minister niet !anger gehandhaafd. De minister heeft ter zitting aangegeven dat desondanks wordt gehandhaafd dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over het feest. De rechtbank is van oordeel dat de minister niet ten onrechte dit standpunt heeft ingenomen nu eiser enerzijds heeft aangegeven dat hij niet naar het feest wilde omdat hij bang was herkend te worden7 terwijl hij later verklaarde dat hij geen gevaar in zijn hoofd had en niet dacht aan risico's of gevaar.8
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister gelet op bovenstaande geconstateerde wisselende, summiere en ongerijmde verklaringen de relatie met [B] en eisers problemen vanwege het naar het feest gaan voor homoseksuele mannen ongeloofwaardig mogen achten.
3 Zie rapport nader gehoor, p. 7 waarin eiser aangeeft dat hij wel liefde heeft gevoeld (tot het incident) en
4 Zie rapport aanvullend gehoor, p. 7.
5 Zie p. 9-11 van het nader gehoor.
6 Zie p. 14-15 van het aanvullend gehoor.
7 Zie p. 4 van het nader gehoor.
8 Zie p. 11 van het nader gehoor.
13. Eiser voert vervo1gens aan dat de minister ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat hij zijn vrees voor vervo1ging van de zijde van de Gambiaanse autoriteiten en van derden niet aannemelijk heeft gemaakt. Hij wijst er in dit kader op dat hij in bewijsnood verkeert en dat de verklaring van zijn vriend en de uitlating van de broer van [C] met betrekking tot zijn (toegedichte) homoseksualiteit ten onrechte niet zijn meegenomen door de minister.
14. Deze beroepsgrond slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. De minister heeft er in het verweerschrift niet ten onrechte op gewezen dat de verklaring van de vriend niet afkomstig is uit objectiefverifieerbare bron en bovendien inhoudelijk niets toevoegt nu deze vriend evenmin met zekerheid zegt dat sprake was van politiebezoek en wat bet doel daarvan was. Ook volgt de rechtbank de minister in diens overweging in het verweerschrift dat geen reden bestaat om op grond van een enkele gestelde uitlating van de broer van [C] tot een gegronde vrees voor een behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM9 te concluderen. Hierbij is ook van belang dat de verklaringen van eiser over zijn relatie met [B] en zijn problemen als gevolg van zijn bezoek aan een feest voor homoseksuelen ongeloofwaardig zijn geacht. De minister heeft daarom naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte geen geloof gehecht aan de stelling van eiser dat hij als gevolg van de aan hem toegedichte homoseksualiteit nog altijd wordt gezocht door de autoriteiten en vreest voor problemen van de zijde van derden.
15. Gelet op bet voorgaande heeft de minister zich naar bet oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef onder a of onder b, van deVw.
16. Eiser voert tot slot aan dat hij sinds 4 februari 2024 een relatie heeft met mevrouw
[A] . Naar zijn mening had de minister deze relatie alsnog moeten betrekken bij zijn ambtshalve beoordeling van artikel 8 EVRM. Eiser heeft een verklaring ingediend van [A] van 19 augustus 2024.
17. De rechtbank stelt vast dat eiser de minister pas voor het eerst in zijn gronden van beroep van 12 juni 2024, dus pas nadat het besluitvormingsproces had plaatsgevonden, op de hoogte heeft gesteld van deze relatie. Hij heeft bier geen melding van gemaakt in zijn zienswijze van 20 maart 2024 en er ook niet op enig ander moment in het besluitvormingsproces de aandacht van de minister hiervoor gevraagd. Eiser heeft ter zitting aangegeven dat hij ervoor heeft gekozen zijn relatie niet eerder te melden omdat hij dacht dat hij een asielvergunning zou verkrijgen, de relatie nog pril was en hij bovendien wilde wachten tot zijn vriendin aan de voorwaarden zou voldoen. Eiser heeft dus bewust de keuze gemaakt om zijn gestelde relatie pas in een laat stadium, na het bestreden besluit, aan te voeren. Gelet hierop en op de omstandigheid dat het alsnog meenemen van de gestelde relatie, zoals de minister ook ter zitting heeft gezegd, zou inhouden dat er stukken moeten worden opgevraagd en eiser gehoord zal moeten worden, is de rechtbank van oordeel dat het
9 Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.
alsnog meenemen van de gestelde relatie de afdoening van de zaak ontoelaatbaar zou vertragen.10 Het betoog van eiser faalt.