ECLI:NL:RBDHA:2024:18122

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 oktober 2024
Publicatiedatum
6 november 2024
Zaaknummer
NL24.20671
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van eiser met Gambiaanse nationaliteit op basis van ongeloofwaardige relatie en asielrelaas

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, die stelt de Gambiaanse nationaliteit te hebben, heeft op 22 oktober 2021 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend. De minister heeft deze aanvraag op 17 april 2024 afgewezen als ongegrond. Eiser heeft zijn aanvraag onderbouwd met een relatie met een Nederlandse toerist, maar de rechtbank oordeelt dat de minister de relatie en de problemen die eiser stelt te hebben ondervonden, terecht ongeloofwaardig heeft geacht. De rechtbank heeft het beroep op 5 september 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister en een tolk. De rechtbank concludeert dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser geen vluchteling is en geen vergunning krijgt op grond van de Vreemdelingenwet. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat eiser geen recht heeft op een verblijfsvergunning asiel. De uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis en is openbaar gemaakt op 18 oktober 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.20671
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V nummer] , eiser (gemachtigde: mr. M.H.R. de Boer),

en

de Minister van Asiel en Migratie1,

(gemachtigde: mr. E. de Bonth).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt dat hij de Gambiaanse nationaliteit heeft en is geboren op [geboortedatum] 1996. Hij heeft op 22 oktober 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 17 april 2024 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
1.1.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 5 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de heer B.J.K. Kane als tolk en de gemachtigde van de minister. Mevrouw [A] heeft als toehoorder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Hiema legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij problemen heeft ondervonden in verband met zijn relatie met een Nederlandse toerist, [B] . Eiser heeft [B] in 2011 ontmoet en is in 2012 een seksuele relatie met hem aangegaan, vooral omdat [B] hem in ruil hiervoor geld gaf. Op 6 april 2012 is eiser op verzoek van [B] , die
1 Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
hem daar zou ontmoeten, naar een feest voor homoseksuelen gegaan. Voordat [B] zich bij hem kon voegen, vond daar echter een politie-inval plaats waarbij eiser werd opgepakt. Eiser werd naar bet politiebureau gebracht maar kon met behulp van een politieagent, nog voor hij werd geregistreerd, ontsnappen. Eiser is hierop direct naar Senegal vertrokken. In Senegal kreeg hij een relatie met een vrouw, [C] . Eiser vreest in verband met de aan hem toegedichte homoseksualiteit nog altijd voor problemen bij terugkeer naar Gambia, zowel van de zijde van de autoriteiten als van de zijde van zijn familie en de familie van [C] . De moeder en een goede vriend van eiser krijgen nog altijd regelmatig bezoek van (vermoedelijk) politieagenten die naar hem op zoek zijn.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister een tweetal relevante elementen:
  • identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • problemen vanwege zijn relatie met [B] .
6. De minister acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. Dat eiser vanwege zijn relatie met [B] problemen heeft ondervonden, acht de minister echter niet geloofwaardig. Volgens de minister heeft eiser noch de relatie aannemelijk gemaakt, noch de problemen die hij stelt daardoor te hebben ondervonden en die hij bij terugkeer vreest van de zijde van de autoriteiten en van derden. Daarom is de minister tot de conclusie gekomen dat eiser geen vluchteling is en geen vergunning krijgt op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, ofb, van de Vreemdelingenwet (Vw).2 De asielaanvraag is daarom afgewezen als ongegrond, aan eiser is niet ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend en aan eiser is een terugkeerbesluit opgelegd.
Beoordeling door de rechtbank
Geloofwaardigheid asielrelaas
7. Eiser voert aan dat de minister zijn problemen in verband met zijn relatie met [B] ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Hij is van mening dat de minister hem niet heeft mogen tegenwerpen dat hij hierover wisselende en summiere verklaringen heeft afgelegd. De wisselende verklaringen over de aard van de relatie zijn te wijten aan een (aanvankelijk) verkeerde uitleg van het begrip 'liefde" en zijn hem daarom niet toe te rekenen. Ook heeft de minister naar zijn mening ten onrechte overwogen dat hij enkel summiere verklaringen heeft afgelegd over de (inval op) het feest van 6 april 2012. Verder vindt hij dat hij - in tegenstelling tot wat de minister overweegt - niet ongerijmd heeft verklaard over zijn ontsnapping uit bet politiebureau.
8. De rechtbank is van oordeel dat de minister de problemen vanwege de relatie met [B] niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Hierbij heeft de minister betekenis mogen toekennen aan de omstandigheid dat eiser niet eenduidig heeft verklaard over zijn gevoelens voor [B] . De minister wijst er in zijn verweerschrift in dit verband niet ten onrechte op dat eiser op neutrale en open ingestoken vragen van dezelfde strekking wisselend antwoordt. Het betoog van eiser dat er sprake was van verwarring met betrekking tot het begrip 'liefde' kan dan ook niet slagen. De weifelende houding van eiser omtrent zijn
2 Vreemdelingenwet 2000.
gevoelens voor [B] in het nader gehoor3 laat zich dan ook niet rijmen met zijn stellige verklaring in het aanvullend gehoor dat zijn enkele drijfveer geld was en er in het geheel geen sprake is geweest van gevoelens voor [B] .4
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich ook niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiser over het feest en de inval die de politie daar deed sumrnier zijn. Zo weet eiser weinig te vertellen over de politieagenten, kan hij niet bij benadering aangeven hoeveel mensen aanwezig waren en is hij niet in staat gebleken de ruimte te omschrijven.5 Zijn verklaring hiervoor, te weten dat het chaotische en traumatiserende ervaring is geweest, het lang geleden is en hij nog jong was, heeft de minister niet hoeven volgen. De inval op dit feest is de belangrijkste reden van vertrek en vormt dus de kem van het asielrelaas van eiser, zodat de minister mag verwachten dat hij hier uitgebreider over kan verklaren.
10. De rechtbank is voorts van oordeel dat de minister niet ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat de verklaringen van eiser over zijn ontsnapping uit het politiebureau ongerijmd zijn. De minister heeft van belang mogen vinden dat eiser toevallig als politieagent op het politiebureau een vriend van een vriend heeft getroffen en dat onduidelijk is hoe het gesprek tussen hen - ondanks dat deze maar kort duurde - op die gezamenlijke vriend kwam. Ook kan eiser niet aangeven waarom de agent vervolgens het risico nam om hem te helpen door hem een uniform te geven en waarom hij vervolgens in uniform over een muur zou zijn geklommen.6 Dit terwijl hij ook heeft verklaard dat hij niet werd herkend in uniform en de minister er niet ten onrechte op wijst dat het over een muur klimmen in uniform hem alleen maar verdachter zou maken. De enkele stelling van eiser, dat hij eenduidig heeft verklaard en dit nu eenmaal zo was afgesproken, kan niet afdoen aan deze ongerijmdheden.
11. Ter zitting heeft de minister de tegenwerping dat het niet aannemelijk is dat er vlakbij elkaar twee feesten voor homoseksuelen tegelijk zouden zijn, laten vallen. Ook de geconstateerde tegenstrijdigheid in de verklaring van eiser dat hij niet samen met [B] naar een feest wilde gaan maar eerder wel samen met hem een club had bezocht, wordt door de minister niet !anger gehandhaafd. De minister heeft ter zitting aangegeven dat desondanks wordt gehandhaafd dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over het feest. De rechtbank is van oordeel dat de minister niet ten onrechte dit standpunt heeft ingenomen nu eiser enerzijds heeft aangegeven dat hij niet naar het feest wilde omdat hij bang was herkend te worden7 terwijl hij later verklaarde dat hij geen gevaar in zijn hoofd had en niet dacht aan risico's of gevaar.8
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister gelet op bovenstaande geconstateerde wisselende, summiere en ongerijmde verklaringen de relatie met [B] en eisers problemen vanwege het naar het feest gaan voor homoseksuele mannen ongeloofwaardig mogen achten.
3 Zie rapport nader gehoor, p. 7 waarin eiser aangeeft dat hij wel liefde heeft gevoeld (tot het incident) en
4 Zie rapport aanvullend gehoor, p. 7.
5 Zie p. 9-11 van het nader gehoor.
6 Zie p. 14-15 van het aanvullend gehoor.
7 Zie p. 4 van het nader gehoor.
8 Zie p. 11 van het nader gehoor.
13. Eiser voert vervo1gens aan dat de minister ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat hij zijn vrees voor vervo1ging van de zijde van de Gambiaanse autoriteiten en van derden niet aannemelijk heeft gemaakt. Hij wijst er in dit kader op dat hij in bewijsnood verkeert en dat de verklaring van zijn vriend en de uitlating van de broer van [C] met betrekking tot zijn (toegedichte) homoseksualiteit ten onrechte niet zijn meegenomen door de minister.
14. Deze beroepsgrond slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. De minister heeft er in het verweerschrift niet ten onrechte op gewezen dat de verklaring van de vriend niet afkomstig is uit objectiefverifieerbare bron en bovendien inhoudelijk niets toevoegt nu deze vriend evenmin met zekerheid zegt dat sprake was van politiebezoek en wat bet doel daarvan was. Ook volgt de rechtbank de minister in diens overweging in het verweerschrift dat geen reden bestaat om op grond van een enkele gestelde uitlating van de broer van [C] tot een gegronde vrees voor een behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM9 te concluderen. Hierbij is ook van belang dat de verklaringen van eiser over zijn relatie met [B] en zijn problemen als gevolg van zijn bezoek aan een feest voor homoseksuelen ongeloofwaardig zijn geacht. De minister heeft daarom naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte geen geloof gehecht aan de stelling van eiser dat hij als gevolg van de aan hem toegedichte homoseksualiteit nog altijd wordt gezocht door de autoriteiten en vreest voor problemen van de zijde van derden.
15. Gelet op bet voorgaande heeft de minister zich naar bet oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef onder a of onder b, van deVw.
Artikel 8 EVRM
16. Eiser voert tot slot aan dat hij sinds 4 februari 2024 een relatie heeft met mevrouw
[A] . Naar zijn mening had de minister deze relatie alsnog moeten betrekken bij zijn ambtshalve beoordeling van artikel 8 EVRM. Eiser heeft een verklaring ingediend van [A] van 19 augustus 2024.
17. De rechtbank stelt vast dat eiser de minister pas voor het eerst in zijn gronden van beroep van 12 juni 2024, dus pas nadat het besluitvormingsproces had plaatsgevonden, op de hoogte heeft gesteld van deze relatie. Hij heeft bier geen melding van gemaakt in zijn zienswijze van 20 maart 2024 en er ook niet op enig ander moment in het besluitvormingsproces de aandacht van de minister hiervoor gevraagd. Eiser heeft ter zitting aangegeven dat hij ervoor heeft gekozen zijn relatie niet eerder te melden omdat hij dacht dat hij een asielvergunning zou verkrijgen, de relatie nog pril was en hij bovendien wilde wachten tot zijn vriendin aan de voorwaarden zou voldoen. Eiser heeft dus bewust de keuze gemaakt om zijn gestelde relatie pas in een laat stadium, na het bestreden besluit, aan te voeren. Gelet hierop en op de omstandigheid dat het alsnog meenemen van de gestelde relatie, zoals de minister ook ter zitting heeft gezegd, zou inhouden dat er stukken moeten worden opgevraagd en eiser gehoord zal moeten worden, is de rechtbank van oordeel dat het
9 Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.
alsnog meenemen van de gestelde relatie de afdoening van de zaak ontoelaatbaar zou vertragen.10 Het betoog van eiser faalt.

Conclusie en gevolgen

18. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
10 Artikel 83, derde lid, van de Vw.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, rechter, in aanwezigheid van drs.
C.L.W. Slycke- van Dort, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
18 oktober 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.