202307280/1/A2.
Datum uitspraak: 24 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 20 oktober 2023 in zaak nr. 23/1140 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen (thans en hierna: de Dienst Toeslagen)
Procesverloop
[appellant] heeft verzocht om een herbeoordeling van zijn recht op kinderopvangtoeslag.
Bij uitspraak van 20 oktober 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond verklaard, de Dienst Toeslagen opgedragen om binnen zes weken na verzending van haar uitspraak een vooraankondiging met de uitkomst op het verzoek van [appellant] bekend te maken en om binnen twee weken na ontvangst van een zienswijze op de vooraankondiging of na het ongebruikt verstrijken van de termijn van zes weken om te reageren op de vooraankondiging, een besluit over (aanvullende) compensatie bekend te maken. Zij heeft bij die uitspraak verder bepaald dat de Dienst Toeslagen een dwangsom van € 100,00 moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijnen overschrijdt, met een maximum van € 15.000,00.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
[appellant] en de Dienst Toeslagen hebben nadere stukken ingediend.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft zich op 5 februari 2021 gemeld voor een herbeoordeling van zijn recht op kinderopvangtoeslag. Omdat een beslissing van de Dienst Toeslagen hierover uitbleef, heeft [appellant] hem in gebreke gesteld en vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
2. De rechtbank heeft dat beroep bij de uitspraak van 20 oktober 2023 gegrond verklaard en de Dienst Toeslagen opgedragen om een besluit te nemen op het verzoek van [appellant] om herbeoordeling van zijn recht op kinderopvangtoeslag. Zij heeft daarbij termijnen en dwangsommen vastgesteld overeenkomstig de uitspraak van de Afdeling van 23 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3209. 3. [appellant] heeft op 27 november 2023 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank.
4. De Dienst Toeslagen heeft bij besluit van 16 februari 2024 het recht van [appellant] op kinderopvangtoeslag herbeoordeeld en aan hem een compensatiebedrag van € 44.490,00 toegekend.
Hoger beroep
5. [appellant] betoogt in hoger beroep dat de termijnen en de bijbehorende dwangsommen die de rechtbank heeft vastgesteld geen recht doen aan de spoedeisendheid van zijn zaak. [appellant] voert aan dat hij samen met zijn gezin gedurende vele jaren in angst en onzekerheid heeft geleefd als gevolg van de toeslagaffaire en dat iedere extra dag van onzekerheid bijdraagt aan het leed. Volgens [appellant] heeft de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom zij is afgeweken van het bepaalde in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb. Hij merkt daarbij op dat hij op 19 april 2023 beroep heeft ingesteld bij de rechtbank en dat zij pas op 20 oktober 2023 uitspraak heeft gedaan door toedoen van de Dienst Toeslagen.
[appellant] voert verder aan dat hij nog steeds procesbelang heeft, dat gelegen is in een besluit over de herbeoordeling van zijn recht op kinderopvangtoeslag en de herziening van de vaststelling van de dwangsommen door de rechtbank. Hij merkt daarbij op dat op 10 mei 2024 weliswaar aan hem een bedrag aan dwangsommen is uitbetaald, maar dat geen besluit is genomen dat daaraan ten grondslag ligt.
5.1. De Afdeling oordeelt dat [appellant] geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn hoger beroep. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is een middel om ervoor te zorgen dat in dit geval de Dienst Toeslagen een besluit neemt op het verzoek van [appellant]. De vaststelling van de termijnen en de dwangsommen door de rechtbank, waartegen het hoger beroep zich richt, dient datzelfde doel. Doordat de Dienst Toeslagen bij het besluit van 16 februari 2024 op het verzoek van [appellant] heeft beslist, is dat doel inmiddels bereikt. Voor zover [appellant] zich op het standpunt stelt dat hij belang heeft bij de beoordeling van het hoger beroep omdat hij daarmee met terugwerkende kracht een kortere beslistermijn voor de Dienst Toeslagen kan realiseren waardoor hij meer dwangsommen kan innen, volgt de Afdeling dat niet. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 31 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3113, levert dat geen rechtens te respecteren belang op. Verder heeft [appellant] niet tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt schade te hebben geleden die voor vergoeding in aanmerking zou kunnen komen. De Afdeling zal daarom het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren. 5.2. [appellant] heeft binnen de daarvoor gegeven termijn niet laten weten dat hij het niet eens is met het besluit van 16 februari 2024. Gelet daarop en gelet op de inhoud van dat besluit, gaat de Afdeling ervan uit dat daarmee volledig tegemoetgekomen is aan het beroep van [appellant]. Er is daarom geen sprake van een van rechtswege ontstaan beroep tegen het besluit van 16 februari 2024 in de zin van artikel 6:20, derde lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Awb.
5.3. De Afdeling merkt verder ten overvloede op dat als de bestuursrechter op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb heeft bepaald dat het bestuursorgaan een dwangsom verbeurt, zoals de rechtbank heeft gedaan bij haar uitspraak van 20 oktober 2023, het bestuursorgaan de verschuldigdheid van de hoogte van die dwangsom niet bij besluit vaststelt. Een dergelijke dwangsom kan ten uitvoer worden gelegd volgens de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en voor de beslechting van een geschil over de verschuldigdheid daarvan staat de rechtsgang naar de burgerlijke rechter open (zie ook de uitspraken van de Afdeling van 22 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3777, r.o. 12.2 en 29 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1152, r.o. 7). Slotsom
6. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
7. De Dienst Toeslagen moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II. veroordeelt de Dienst Toeslagen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,50, geheel toe te rekenen aan door een derde verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat de Dienst Toeslagen aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 136,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.K. van de Riet, griffier.
w.g. Willems
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van de Riet
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2024
994