ECLI:NL:RVS:2024:5204

Raad van State

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
202306532/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf. De rechtbank Den Haag had op 26 september 2023 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid opgedragen om binnen twintig weken een besluit te nemen, met een dwangsom van € 100,00 per dag bij overschrijding van deze termijn. De minister van Asiel en Migratie heeft op 20 september 2024 de aanvraag van de vreemdeling ingewilligd, maar de vreemdeling heeft desondanks hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 17 december 2024 geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat de minister inmiddels een besluit had genomen op de aanvraag van de vreemdeling. De Afdeling overweegt dat de vreemdeling geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar hoger beroep, aangezien de minister aan haar verzoek heeft voldaan. Desondanks heeft de Afdeling besloten dat de minister van Asiel en Migratie de proceskosten van de vreemdeling moet vergoeden, omdat hij met het nemen van een besluit tegemoet is gekomen aan de vreemdeling. De proceskosten zijn vastgesteld op € 437,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

De uitspraak is gedaan door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier. De uitspraak is openbaar gedaan op 17 december 2024.

Uitspraak

202306532/1/V1.
Datum uitspraak: 17 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 26 september 2023 in zaak nr. NL23.18187 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
De vreemdeling heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag om haar een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen.
Bij uitspraak van 26 september 2023 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en bepaald dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid binnen twintig weken alsnog een besluit op de aanvraag bekendmaakt en aan de vreemdeling een dwangsom verbeurt van € 100,00 voor elke dag dat hij die termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,00.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W.M. Blaauw, advocaat in Haarlem, hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 20 september 2024 heeft de minister de aanvraag van de vreemdeling ingewilligd.
De vreemdeling heeft op verzoek van de Afdeling een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1.       Toen de rechtbank uitspraak deed op het beroep van de vreemdeling tegen het niet tijdig nemen van een besluit, had de minister nog geen besluit genomen op haar aanvraag van 12 oktober 2022. Dat heeft hij bij besluit van 20 september 2024 wel gedaan. Wat de vreemdeling aanvoert, schept geen belang voor het beoordelen van haar hoger beroep. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, geeft de vraag of de minister moet worden veroordeeld tot vergoeding van de in beroep en hoger beroep gemaakte proceskosten, onvoldoende aanleiding om tot een inhoudelijke beoordeling van de zaak over te gaan (vergelijk de uitspraken van 26 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1423, en 5 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1855).
2.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
3.       Niettemin moet worden bezien of de minister met toepassing van artikel 8:75 van de Awb tot vergoeding van de proceskosten moet worden veroordeeld. Daarvoor kan aanleiding bestaan als hij aan de vreemdeling tegemoet is gekomen of als het belang bij een uitspraak op het hoger beroep anderszins door zijn toedoen is vervallen (uitspraak van de Afdeling van 5 augustus 2020, onder 2.1). Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat, wanneer de minister hangende het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit dit besluit alsnog neemt, dit wordt aangemerkt als tegemoetkomen als bedoeld in artikel 8:75a van de Awb (uitspraken van 28 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:665, onder 1.2, en 24 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4296, onder 5). Dat het hoger beroep gaat over de door de rechtbank bepaalde beslistermijn, laat onverlet dat het belang van een uitspraak is komen te vervallen doordat de minister een besluit heeft genomen. De Afdeling ziet daarom aanleiding om de minister in de proceskosten te veroordelen.
4.       De minister moet de in verband met het hoger beroep gemaakte proceskosten vergoeden (een punt voor het hogerberoepschrift). Het hoger beroep gaat uitsluitend over het door de minister niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag. De Afdeling past daarom wegingsfactor 0,5 toe.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II.       veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
w.g. Meijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Verbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2024
574-1060