ECLI:NL:RVS:2025:1486

Raad van State

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
202306703/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 17 oktober 2023. De rechtbank had het beroep van appellant gegrond verklaard en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid opgedragen om binnen vier weken een besluit te nemen op de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) te verlenen. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 100,00 per dag bij overschrijding van de termijn, met een maximum van € 7.500,00, en tot vergoeding van proceskosten tot een bedrag van € 209,25.

In hoger beroep heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. M.H.R. de Boer, de beslissing van de rechtbank betwist. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat de minister van Asiel en Migratie op het moment van de uitspraak van de rechtbank nog geen besluit had genomen op de aanvraag van appellant. Dit besluit werd pas op 29 november 2024 genomen. De Afdeling heeft de rechtsvraag over de proceskostenveroordeling behandeld en vastgesteld dat de rechtbank een onjuiste wegingsfactor had toegepast. De Afdeling heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor wat betreft de proceskostenveroordeling en de minister veroordeeld tot een hogere vergoeding van de proceskosten, in totaal € 1.360,00, waarvan € 453,50 voor het beroep en € 907,00 voor het hoger beroep.

De uitspraak van de Raad van State is gedaan op 3 april 2025, waarbij de Afdeling het hoger beroep gegrond heeft verklaard en de eerdere uitspraak van de rechtbank heeft vernietigd. De minister van Asiel en Migratie is nu verplicht om de proceskosten te vergoeden aan appellant, die in deze procedure rechtsbijstand heeft ontvangen.

Uitspraak

202306703/1/V1.
Datum uitspraak: 3 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],|
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 17 oktober 2023 in zaak nr. NL23.23870 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag om hem een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) te verlenen.
Bij uitspraak van 17 oktober 2023 heeft de rechtbank dat beroep gegrond verklaard en bepaald dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid binnen vier weken na de dag van verzending van de uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekendmaakt, en aan appellant een dwangsom verbeurt van € 100,00 voor elke dag dat hij die termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,00. De rechtbank heeft de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 209,25.
Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. M.H.R. de Boer, advocaat in Utrecht, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1.       Toen de rechtbank uitspraak deed op het beroep van appellant tegen het niet tijdig nemen van een besluit, had de minister nog geen besluit genomen op de aanvraag van 31 januari 2023. Dat heeft zij bij besluit van 29 november 2024 wel gedaan. Wat appellant in de eerste grief aanvoert over de door de rechtbank bepaalde beslistermijn, schept daarom geen belang voor het beoordelen van haar hoger beroep.
2.       De in de tweede grief opgeworpen rechtsvraag over de door de rechtbank uitgesproken proceskostenveroordeling heeft de Afdeling beantwoord in de uitspraak van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1253, onder 2. Hieruit volgt dat appellant terecht betoogt dat de rechtbank wegingsfactor 0,5 (licht) en niet 0,25 (zeer licht) had moeten toepassen.
De grief slaagt.
3.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, voor zover zij, onder toepassing van wegingsfactor 0,25, de minister heeft veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 209,25. De Afdeling zal de minister, met toepassing van wegingsfactor 0,5, voor de proceskosten in beroep veroordelen tot vergoeding van een bedrag van € 453,50. De minister moet ook de proceskosten in hoger beroep vergoeden. Het hoger beroep is niet uitsluitend gericht tegen de beslissing van de rechtbank over de hoogte van de proceskostenvergoeding. De Afdeling past daarom in zoverre wegingsfactor 1 toe (zie de uitspraak van de Afdeling van 17 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5204, onder 3).
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 17 oktober 2023 in zaak nr. NL23.23870, voor zover de rechtbank de minister van Asiel en Migratie heeft veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 209,25;
III.      veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.360,00 (€ 453,50 voor het beroep en € 907,00 voor het hoger beroep), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kuijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
w.g. Kuijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Verbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2025
574-1060