ECLI:NL:RVS:2025:1486
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 17 oktober 2023. De rechtbank had het beroep van appellant gegrond verklaard en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid opgedragen om binnen vier weken een besluit te nemen op de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) te verlenen. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 100,00 per dag bij overschrijding van de termijn, met een maximum van € 7.500,00, en tot vergoeding van proceskosten tot een bedrag van € 209,25.
In hoger beroep heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. M.H.R. de Boer, de beslissing van de rechtbank betwist. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat de minister van Asiel en Migratie op het moment van de uitspraak van de rechtbank nog geen besluit had genomen op de aanvraag van appellant. Dit besluit werd pas op 29 november 2024 genomen. De Afdeling heeft de rechtsvraag over de proceskostenveroordeling behandeld en vastgesteld dat de rechtbank een onjuiste wegingsfactor had toegepast. De Afdeling heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor wat betreft de proceskostenveroordeling en de minister veroordeeld tot een hogere vergoeding van de proceskosten, in totaal € 1.360,00, waarvan € 453,50 voor het beroep en € 907,00 voor het hoger beroep.
De uitspraak van de Raad van State is gedaan op 3 april 2025, waarbij de Afdeling het hoger beroep gegrond heeft verklaard en de eerdere uitspraak van de rechtbank heeft vernietigd. De minister van Asiel en Migratie is nu verplicht om de proceskosten te vergoeden aan appellant, die in deze procedure rechtsbijstand heeft ontvangen.