ECLI:NL:RVS:2024:4504

Raad van State

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
6 november 2024
Zaaknummer
202200724/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Slot-Oost Veldhoven en beroep van omwonenden

Op 6 november 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over het bestemmingsplan "Slot-Oost" in Veldhoven. Dit bestemmingsplan, vastgesteld door de raad van de gemeente Veldhoven op 21 december 2021, maakt de bouw van 59 grondgebonden woningen mogelijk. Belangenvereniging Wijk 't Slot en verschillende omwonenden hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij zich niet konden vinden in de vaststelling van het bestemmingsplan. De Afdeling heeft de zaak behandeld op een zitting op 6 augustus 2024, waar verschillende partijen, waaronder de raad van de gemeente Veldhoven en vertegenwoordigers van de belangenvereniging, aanwezig waren.

De Afdeling heeft in haar overwegingen onder andere gekeken naar de burgerparticipatie, de verkeersafwikkeling, en de gevolgen voor de privacy van omwonenden. De Afdeling oordeelde dat de raad voldoende rekening had gehouden met de betrokken belangen en dat de gekozen bouwhoogte en de inrichting van het plangebied in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van [appellant sub 5] werd niet-ontvankelijk verklaard, terwijl de beroepen van de andere appellanten ongegrond werden verklaard. De Staat der Nederlanden werd veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.000,00 aan [appellant sub 5] wegens overschrijding van de redelijke termijn.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen bij de vaststelling van bestemmingsplannen en de rol van burgerparticipatie in dit proces. De Afdeling bevestigde dat de raad niet verplicht is om voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan inspraak te bieden, en dat de gekozen verkeersafwikkeling via het Gareel aanvaardbaar is. De uitspraak biedt inzicht in de juridische kaders waarbinnen bestemmingsplannen worden vastgesteld en de mogelijkheden voor omwonenden om hiertegen in beroep te gaan.

Uitspraak

202200724/1/R2.
Datum uitspraak: 6 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.       Belangenvereniging Wijk 't Slot, gevestigd in Veldhoven,
2.       [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] (hierna samen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend in Veldhoven,
3.       [appellant sub 3], wonend in Veldhoven,
4.       [appellant sub 4], wonend in Veldhoven,
5.       [appellant sub 5], wonend in Veldhoven,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Veldhoven,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 21 december 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Slot-Oost" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben Belangenvereniging Wijk ’t Slot, [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Belangenvereniging Wijk ’t Slot, [appellant sub 5], [appellant sub 2] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de Staat der Nederlanden (minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, hierna: de Staat) aangemerkt als partij in deze procedure.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 6 augustus 2024, waar Belangenvereniging Wijk ’t Slot, vertegenwoordigd door [gemachtigden], [appellant sub 3], [appellant sub 2A], [appellant sub 5], bijgestaan door mr. M. Beukema-Veldkamp, rechtsbijstandsverlener te Arnhem, en de raad, vertegenwoordigd door S. Spijkers en G. Buijtels, via een videoverbinding bijgestaan door mr. S.T.J. Olierook, advocaat te Den Haag, zijn verschenen. Verder is op de zitting Ballast Nedam Ontwikkelingsmaatschappij B.V., vertegenwoordigd door mr. I.L.M. Wijnia, ook via een videoverbinding bijgestaan door mr. S.T.J. Olierook, advocaat te Den Haag, als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 11 juni 2021 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) en de Crisis- en herstelwet (hierna: de Chw), zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Zoals in paragraaf 1.1 van de plantoelichting is beschreven, wordt al sinds eind jaren ’80 gezocht naar een invulling van het gebied, dat nu nog onbebouwd is. Aanvankelijk werd de mogelijkheid verkend daar kantoren te bouwen. In de loop van de jaren ’90 zijn deze plannen overgegaan in plannen voor woningbouw. Eind 2017 is concreet gestart met de huidige planontwikkeling. Het bestemmingsplan maakt de bouw van 59 grondgebonden woningen mogelijk.
3.       Belangenvereniging Wijk ’t Slot en een aantal omwonenden kunnen zich niet vinden in het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan. Daarom hebben zij beroep ingesteld tegen dat besluit.
4.       De Afdeling zal in deze uitspraak verwijzen naar wet- en regelgeving. Deze artikelen staan in de bijlage. De bijlage maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
Toetsingskader
5.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Het beroep van [appellant sub 5]
Beroep ontvankelijk?
6.       Op 17 februari 2022 heeft [appellant sub 5] pro forma beroep ingesteld tegen het besluit tot het vaststellen van het bestemmingsplan.
6.1.    De Afdeling stelt vast dat op deze procedure het procesrecht zoals opgenomen in de Chw van toepassing is. In artikel 1.6 van de Chw is bepaald dat, in afwijking van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), het beroep niet-ontvankelijk is als niet wordt voldaan aan artikel 6:5, eerste lid, onderdeel d, van de Awb. In artikel 6:5, eerste lid, onder d, van de Awb staat dat het beroepschrift ten minste de gronden van het beroep moet bevatten. Nu het beroepschrift van [appellant sub 5] geen gronden bevat voldoet dat beroepschrift dan ook niet aan artikel 6:5, eerste lid, onderdeel d, van de Awb. Dat betekent dat het beroepschrift, gelet op artikel 1.6 van de Chw, niet-ontvankelijk is.
Dat [appellant sub 5] stelt op het verkeerde been te zijn gezet door de brief van de Afdeling van 21 februari 2022 geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Deze brief is namelijk verstuurd na afloop van de beroepstermijn. Op grond van artikel 1.6a van de Chw kunnen na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen beroepsgronden meer worden aangevoerd. In de kennisgeving van het besluit van 21 december 2021, dat door [appellant sub 5] als bijlage bij het beroepschrift is meegestuurd, staat ook dat de Chw van toepassing is en dat dat betekent dat in het beroepschrift moet worden aangeven welke beroepsgronden er zijn tegen het besluit. Ook staat daar dat na afloop van de termijn van zes weken geen beroepsgronden meer kunnen worden aangevoerd.
Voor zover [appellant sub 5] nog heeft aangevoerd dat artikel 1.6, tweede lid, van de Chw onverbindend moet worden verklaard wegens strijd met het evenredigheidsbeginsel, merkt de Afdeling op dat in overweging 9.7 t/m 9.10 van de uitspraak van de Afdeling van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772, is overwogen dat het toetsingsverbod uit artikel 120 van de Grondwet er bij de huidige stand van de rechtsontwikkeling aan in de weg staat dat een bepaling uit een wet in formele zin wordt getoetst aan algemene rechtsbeginselen en ander ongeschreven recht. Aangezien de Chw een wet in formele zin is, kan artikel 1.6, tweede lid, van de Chw, niet worden getoetst aan het evenredigheidsbeginsel.
6.2.    Dit betekent dat niet wordt toegekomen aan een inhoudelijke bespreking van de beroepsgronden van [appellant sub 5].
Overschrijding redelijke termijn
7.       [appellant sub 5] heeft op de zitting verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Daarbij heeft [appellant sub 5] erop gewezen dat op grond van de Chw binnen zes maanden na de ontvangst van het beroepschrift uitspraak moet worden gedaan.
7.1.    Dit geschil omvat één rechterlijke instantie zonder voorafgaande bezwaarprocedure. De redelijke termijn bedraagt volgens vaste rechtspraak in dit geval twee jaar. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, zie onder 43.3 van de uitspraak van de Afdeling van 6 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4540, maakt dat op grond van artikel 1.6, vierde lid, van de Chw binnen zes maanden na afloop van de beroepstermijn uitspraak had moeten worden gedaan, niet dat uit moet worden gegaan van een andere termijn. De uitspraaktermijn in de Chw staat los van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. Aan het overschrijden van de uitspraaktermijn op grond van de Chw, kunnen geen gevolgen worden verbonden.
De termijn van twee jaar wordt berekend vanaf de ontvangst van het beroepschrift en eindigt op het moment dat uitspraak wordt gedaan. Het beroepschrift is 17 februari 2022 ontvangen. De redelijke termijn is in dit geval dus overschreden. Er is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die aanleiding kunnen zijn tot verlenging of verkorting van deze termijn. Gelet hierop moet worden geoordeeld dat het de Afdeling is die verantwoordelijk is voor het overschrijden van de redelijke termijn. De termijnoverschrijding moet daarom worden toegerekend aan de Staat.
7.2.    Uitgaande van een schadebedrag van € 500,00 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond, zal de Afdeling de Staat veroordelen tot een schadevergoeding van € 1.000,00.
Het beroep van Belangenvereniging Wijk ’t Slot
8.       Belangenvereniging Wijk ’t Slot is een formele vereniging en zet zich in voor de bewoners van de wijk.
9.       Belangenvereniging Wijk ’t Slot heeft beroep ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan. Ook heeft Belangenvereniging Wijk ’t Slot de voorzieningenrechter van de Afdeling verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 24 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1799, heeft de voorzieningenrechter dit verzoek afgewezen. Bij de bespreking van de beroepsgronden van Belangenvereniging Wijk ’t Slot zal de Afdeling enkele keren naar deze uitspraak van de voorzieningenrechter verwijzen.
Burgerparticipatie
10.     Belangenvereniging Wijk ’t Slot voert aan dat de manier waarop de gemeente Veldhoven burgerparticipatie inricht, niet werkt. De gemeente gedraagt zich als een onbetrouwbare gesprekspartner en houdt ten onrechte iedere vorm van participatie en samenwerking af. Belangenvereniging Wijk ’t Slot vraagt hierbij aandacht voor een intentieovereenkomst, met allonge, gesloten tussen de gemeente en Ballast Nedam Bouw & Ontwikkeling B.V. Omwonenden worden volgens Belangenvereniging Wijk ’t Slot buiten spel gezet.
10.1.  In de uitspraak van 24 juni 2022 heeft de voorzieningenrechter onder 6.1 overwogen dat uit de intentieovereenkomst niet kan worden afgeleid dat eerst consensus moet worden bereikt, voordat het plan kan worden vastgesteld. Voor zover Belangenvereniging Wijk ’t Slot betoogt dat zij onvoldoende inspraak heeft gehad, heeft de voorzieningenrechter overwogen dat het bieden van inspraak voorafgaande aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan geen onderdeel uitmaakt van de in de Wro en de in het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Het niet bieden van inspraak in die eerdere fase heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan.
De Afdeling kan zich vinden in deze overweging van de voorzieningenrechter en ziet geen aanleiding anders te oordelen. De Afdeling voegt hieraan toe dat ook de Inspraakverordening niet de verplichting bevat voorafgaande aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan inspraak te bieden.
Het betoog slaagt niet.
Groene Vinger
11.     Belangenvereniging Wijk ’t Slot voert aan dat het plan er ten onrechte niet in voorziet dat de zogenoemde Groene Vinger en de daarin liggende geluidwal worden doorgetrokken naar de Peter Zuidlaan. Het plan zorgt er zelfs voor dat één van de bestaande groene geluidwallen moet verdwijnen. Dat staat haaks op de in het verleden door de gemeente gedane belofte dat de wijk een geluidarme wijk zou worden.
11.1.  De term "Groene Vinger" komt uit de Ruimtelijke StructuurVisie Veldhoven (hierna: de StructuurVisie). In de StructuurVisie staat dat in Veldhoven bij de naoorlogse uitbreidingen fraaie groene structuren zijn gerealiseerd. Deze groene structuren vormen de zogenaamde "groene vingers". Er zijn vijf west-oost structuren te onderscheiden. Eén daarvan is de Heerbaan. De Heerbaan is een belangrijke verkeersader in Veldhoven, met een aantrekkelijk groen profiel met een reeks van aangename parkgebieden en open ruimten. Op sommige plaatsen wordt het beeld bepaald door geluidswerende voorzieningen, al hebben die hier een groen karakter, zo staat in de StructuurVisie.
11.2.  De Afdeling stelt vast dat het gebied dat op grond van de StructuurVisie de Groene Vinger bij de Heerbaan vormt, niet in het plangebied is opgenomen. Dat betekent dat deze Groene Vinger en de daarin liggende grondwal geen onderdeel zijn van het bestreden bestemmingsplan en dat het bestemmingsplan voor dat gebied ook geen wijzigingen mogelijk maakt. Over deze grondwal gaat het bestemmingsplan dus niet en het betoog van de Belangenvereniging Wijk ’t Slot dat de Groene Vinger en de daarin liggende grondwal hadden moeten worden doorgetrokken naar de Peter Zuidlaan, kan dus ook niet tot vernietiging van dat plan leiden.
De Afdeling stelt verder vast dat de tweede grondwal, die door Belangenvereniging Wijk ’t Slot de geluidwal wordt genoemd, wel in het plangebied ligt. De raad heeft op de zitting bevestigd dat die wal zal verdwijnen als de nieuwe woningen worden gerealiseerd. De raad heeft toegelicht dat die grondwal geen onderdeel uitmaakt van de Groene Vinger. Voor zover Belangenvereniging Wijk ’t Slot meent dat die grondwal vanwege de geluidwerende werking behouden moet blijven, merkt de Afdeling op dat de raad zich op het standpunt stelt dat het niet noodzakelijk is deze grondwal daarvoor te behouden. De raad baseert dit standpunt op het rapport "Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai Slot Oost te Veldhoven", waarin staat dat de geluidsbelasting voor de meeste nieuwe woningen onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB blijft. Voor de woningen waarvoor de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, heeft het college besloten hogere waarden vast te stellen. Tegen dat besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend. Dit betekent dat dat besluit onherroepelijk is. Verder staat in het rapport dat het plan geen wijzigingen met zich brengt voor de bestaande woonwijk. Het is juist aannemelijk dat de nieuwe woningen voor de bestaande woningen als buffer dienen tegen verkeerslawaai. Belangenvereniging Wijk ’t Slot heeft de uitkomsten uit het rapport niet bestreden. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de bestaande grondwal vanwege de geluidwerende functie had moeten behouden.
Het betoog slaagt niet.
Groenstrook
12.     Belangenvereniging Wijk ’t Slot voert aan dat in het plan ten onrechte de groenstrook tussen de bestaande en nieuwe wijk is verwijderd. Deze moet volgens Belangenvereniging Wijk ’t Slot behouden blijven, zoals in eerdere varianten van het bestemmingsplan ook het geval was.
12.1.  De raad stelt zich op het standpunt dat hij ervoor heeft kunnen kiezen het plangebied, dat nu nog feitelijk bestaat uit een veld met enkele bosschages, anders in te richten. De groenstrook tussen de bestaande en nieuwe wijk acht de raad niet nodig om een goed woon- en leefklimaat te kunnen borgen. In het plan wordt op andere wijze voorzien in groenvoorzieningen.
12.2.  De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het bestemmingsplan zonder een groenstrook tussen de bestaande en nieuwe wijk niet heeft kunnen vaststellen. Dat in eerdere (ontwerpbestemmings)plannen voor het gebied wel in deze groenstrook werd voorzien, betekent niet dat de raad, na afweging van alle betrokken belangen, niet tot andere inzichten mag komen en het plangebied niet anders zou mogen invullen dan hij in eerdere (ontwerpbestemmings)plannen heeft gedaan. Daarbij ziet de Afdeling ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat een groenstrook niet nodig is om een goed woon- en leefklimaat binnen het plangebied en ter hoogte van de bestaande woningen te kunnen waarborgen. Zoals ook de voorzieningenrechter in de uitspraak van 24 juni 2022 onder 8.2 heeft overwogen, worden de nieuwe woningen, door de positionering van de bouwvlakken, niet tegen de bestaande woningen aangebouwd. Verder is in het plangebied voorzien in groen.
Het betoog slaagt niet.
Verkeersafwikkeling
13.     Belangenvereniging Wijk ’t Slot kan zich niet verenigen met de keuze het verkeer via het Gareel af te wikkelen. Volgens Belangenvereniging Wijk ’t Slot is de verkeersafwikkeling via het Gareel onveilig, onmogelijk en ongewenst. Als je vanaf de Kruisstraat komt, is het Gareel eerst 5 m breed. Na de kruising versmalt dit naar zo’n 3,8 m. Dat deel van het Gareel verbreden met een voetpad, acht Belangenvereniging Wijk ‘t Slot niet mogelijk. Belangenvereniging Wijk ’t Slot voert hierbij aan dat de raad onvoldoende oog heeft gehad voor de samenhang tussen het plan en verschillende lopende projecten in de omgeving. Op grond van de Nationale omgevingsvisie moeten ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Toch lijkt de raad de ontwikkelingen "Zoom 5", "Ontwikkellocatie Heistraat-Zoom", "Kruisstraat/ Peter Zuid laan (Vale terrein)" en "Aansluiting Peter Zuidlaan - Julianastraat" niet bij dit plan te hebben betrokken, terwijl deze ontwikkelingen zorgen voor extra verkeersoverlast en onveilige situaties.
13.1.  De Afdeling stelt voorop dat in een bestemmingsplan niet hoeft te worden geregeld hoe een weg of ontsluiting verkeerstechnisch wordt ingericht. De inrichting van de weg betreft de uitvoering van het bestemmingsplan. Dergelijke uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure daarom niet aan de orde komen. In deze procedure komt in het kader van de uitvoerbaarheid van het plan wel de vraag aan de orde of de raad zich voldoende ervan heeft vergewist dat een aanvaardbare verkeerssituatie en verkeersafwikkeling in en om het plangebied bestaat en/of kan worden gerealiseerd (vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 2 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:654).
De raad heeft toegelicht dat het plangebied inderdaad zal worden ontsloten via het Gareel, maar dat de weg nog wel zal worden aangepast. De weg wordt van 3,8 m verbreed tot 5 m. In planologisch opzicht is dat mogelijk, voor zowel het deel van het Gareel waarvoor het bestemmingsplan "Slot-Oost" geldt als voor het deel van het Gareel waarvoor het bestemmingsplan "Zeelst 2016" geldt. Daarnaast heeft de raad, zoals de voorzieningenrechter in de uitspraak van 24 juni 2022 onder 7.3 ook heeft overwogen, verschillende ontsluitingsvarianten laten onderzoeken, waaronder de variant waarbij het verkeer wordt ontsloten via de Zoom. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Ontsluiting Slot-Oost. Verkeerskundig onderzoek naar ontsluitingsvarianten" van 14 februari 2019. In dat rapport wordt geconcludeerd dat de ontsluiting van de nieuwe woningen via het Gareel, met als voorkeursvariant de oostelijke aansluiting, het meest optimaal is. Dat er meer planologische ontwikkelingen en initiatieven in de omgeving in ontwikkeling zijn, betekent naar het oordeel van de Afdeling niet dat de raad er niet voor heeft kunnen kiezen de ontsluiting via het Gareel te laten plaatsvinden. Bij eventuele besluiten die ten behoeve van die ontwikkelingen en initiatieven worden genomen, zal de ruimtelijke aanvaardbaarheid van die plannen worden beoordeeld. In deze procedure ligt echter alleen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "Slot-Oost" voor.
De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad ten onrechte ervoor heeft gekozen de nieuwe woonwijk via het Gareel te ontsluiten.
Het betoog slaagt niet.
Verkoop grond
14.     Belangenvereniging Wijk ’t Slot voert aan dat de grond van het plangebied niet onderhands aan Ballast Nedam Ontwikkelingsmaatschappij B.V. had mogen worden verkocht. Volgens Belangenvereniging Wijk ’t Slot is ten onrechte niet aan andere potentiële gegadigden gelegenheid geboden de grond te kopen. Daarbij wijst Belangenvereniging Wijk ’t Slot op de uitspraak van de Hoge Raad van 26 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1778. Belangenvereniging Wijk ’t Slot wijst erop dat de gemeente wist dat zij, maar ook een aantal buurtbewoners, ook interesse hadden de grond te kopen.
14.1.  In het kader van een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog over de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder de financieel-economische uitvoerbaarheid, alleen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat het plan om financieel-economische of andere redenen niet uitvoerbaar is.
14.2.  In het arrest van 26 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1778, heeft de Hoge Raad overwogen dat uit het gelijkheidsbeginsel voortvloeit dat "een overheidslichaam dat het voornemen heeft een aan hem toebehorende onroerende zaak te verkopen, ruimte moet bieden aan (potentiële) gegadigden om mee te dingen naar deze onroerende zaak indien er meerdere gegadigden zijn voor de aankoop van de desbetreffende onroerende zaak of redelijkerwijs te verwachten is dat er meerdere gegadigden zullen zijn. In dat geval zal het overheidslichaam met inachtneming van de hem toekomende beleidsruimte criteria moeten opstellen aan de hand waarvan de koper wordt geselecteerd. Deze criteria moeten objectief, toetsbaar en redelijk zijn. Het gelijkheidsbeginsel brengt ook mee dat het overheidslichaam, teneinde gelijke kansen te realiseren, een passende mate van openbaarheid moet verzekeren met betrekking tot de beschikbaarheid van de onroerende zaak, de selectieprocedure, het tijdschema en de toe te passen selectiecriteria. Het overheidslichaam moet hierover tijdig voorafgaand aan de selectieprocedure duidelijkheid scheppen door informatie over deze aspecten bekend te maken op zodanige wijze dat (potentiële) gegadigden daarvan kennis kunnen nemen."
14.3.  De voorzieningenrechter heeft in de uitspraak van 24 juni 2022 onder 10.2 overwogen dat, daargelaten de vraag of uit wat Belangenvereniging Wijk ’t Slot heeft aangevoerd kan worden geconcludeerd dat niet aan de vereisten uit het arrest van de Hoge Raad van 26 november 2021 is voldaan, de eventuele gevolgen van dit arrest voor een koopovereenkomst tussen de gemeente en Ballast Nedam Ontwikkelingsmaatschappij B.V. niet op voorhand betekenen dat het plan als zodanig niet uitvoerbaar is. Een bestemmingsplan regelt niet welke partij de planologische mogelijkheden kan benutten. Belangenvereniging Wijk ’t Slot heeft niet aannemelijk gemaakt dat de raad op voorhand had moeten inzien dat het bestemmingsplan niet kan worden uitgevoerd zonder de verkoop aan Ballast Nedam Ontwikkelingsmaatschappij B.V. van de daarvoor benodigde gemeentelijke gronden in strijd met het gelijkheidsbeginsel, zoals nader uitgewerkt in het arrest van de Hoge Raad van 26 november 2021, (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 20 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1157).
14.4.  De Afdeling ziet geen aanleiding hierover anders te oordelen dan de voorzieningenrechter.
Het betoog slaagt niet.
Het beroep van [appellant sub 2]
Buurtbewoners onvoldoende betrokken
15.     [appellant sub 2] voert aan dat de buurtbewoners onvoldoende bij de besluitvorming zijn betrokken. Dit terwijl in artikel 4.3 van de intentieovereenkomst "Ontwikkeling Slot-Oost" staat dat omwonenden in het kader van samenspraak geïnformeerd en bevraagd moeten worden over hun wensen en ideeën voor een verkavelingsplan. Hoewel wel is gevraagd naar de wensen van omwonenden, zijn deze niet gehonoreerd. Ook wijst [appellant sub 2] op de allonge van 6 oktober 2017, waarin in artikel 4g staat dat als de publiek-private buurtsamenwerking niet leidt tot een globaal verkavelingsplan, er overleg plaats moet vinden. Dit is echter niet gebeurd. [appellant sub 2] merkt hierover op dat hij en diverse andere omwonenden meermaals hebben verzocht om overleg.
15.1.  Zoals de Afdeling onder 10.1 ook heeft overwogen, kan uit de intentieovereenkomst noch uit de daarbij horende allonge worden afgeleid dat eerst consensus moet worden bereikt, voordat het plan kan worden vastgesteld. Uit artikel 4g van de allonge volgt slechts dat de bij de overeenkomst betrokken partijen met elkaar in overleg moeten treden als niet kan worden gekomen tot een globaal verkavelingsplan. Daaruit volgt echter niet dat in overleg had moeten worden getreden met omwonenden.
Het betoog slaagt niet.
Vertrouwensbeginsel
16.     [appellant sub 2] voert aan dat hij bij de aankoop van zijn woning aan de gemeente heeft gevraagd wat er achter de woning gebouwd zou gaan worden. De toenmalige wethouder heeft hem ervan verzekerd dat er kantoren zouden worden gebouwd. Dat vond [appellant sub 2] geen probleem: overdag reuring van de kantoren en in de avond en in het weekend rust. Dit blijkt nu echter een valse belofte. Ter onderbouwing van zijn betoog heeft [appellant sub 2] een brief uit 1992 overgelegd en een kaart, waarop het gebied is ingericht met kantoren.
16.1.  Wie zich beroept op het vertrouwensbeginsel moet aannemelijk maken dat van de kant van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen en zo ja hoe.
16.2.  De Afdeling ziet in wat [appellant sub 2] naar voren heeft gebracht geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld. Aan de hand van de door [appellant sub 2] overgelegde brief kan worden vastgesteld dat zo’n 30 jaar geleden plannen bestonden kantoren te bouwen in het plangebied. De brief is in 1992 ter informatie aan belangstellenden voor de aankoop van een gemeentelijke bouwkavel in het gebied Slot-Oost gestuurd, omdat de gemeente het denkbaar achtte dat onder de ingeschreven gegadigden voor een bouwkavel personen zijn die met deze informatie anders zouden gaan denken over de aankoop van de bouwkavel of er door die toekomstige hogere en andersoortige bebouwing van af willen zien. Deze informatieve brief kan naar het oordeel van de Afdeling niet worden gekwalificeerd als toezegging of uitlating waaruit [appellant sub 2] redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat de raad voor het plangebied alleen een bestemmingplan zou vaststellen waarin zou worden voorzien in de ontwikkeling van kantoren.
Het betoog slaagt niet.
Privacy
17.     [appellant sub 2] voert aan dat zijn privacy aanzienlijk wordt aangetast. Er komen woningen met twee bouwlagen met een dak erop. De bestaande woningen in de buurt zijn allemaal (semi-)bungalows. Daardoor krijgen de nieuwe bewoners vrije inkijk in de bestaande woningen. [appellant sub 2] zou graag zien dat ter bescherming van zijn privacy in het plan wordt geregeld dat een groenstrook van 15 m langs de aangrenzende bestaande woningen wordt gerealiseerd.
17.1.  De raad stelt zich op het standpunt dat de privacy van [appellant sub 2] wel enigszins wordt aangetast, maar dat die aantasting niet onaanvaardbaar is. De raad wijst erop dat voor de nieuw te bouwen woningen een maximum bouwhoogte van 12,5 m geldt en dat de bouwvlakken van deze woningen op 11 m afstand van het perceel van [appellant sub 2] liggen en op 23 m afstand van zijn woning. De woning van [appellant sub 2] is ongeveer 10 m hoog en de bestaande woningen van zijn buren liggen op 11 m afstand. De raad stelt zich aan de hand hiervan op het standpunt dat de bouwmogelijkheden van de nieuwe woningen niet aanmerkelijk afwijken van wat gangbaar is in de omgeving. Gelet op deze bouwmogelijkheden en meewegende dat aan het wonen in een verstedelijkte omgeving een zekere mate van inbreuk op privacy inherent is, is de geringe aantasting van de privacy van [appellant sub 2] volgens de raad niet zodanig onevenredig dat daaraan een zwaarder gewicht toegekend had moeten worden.
Gelet op deze toelichting, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij het vaststellen van het plan onvoldoende rekening heeft gehouden met de privacy van [appellant sub 2].
Het betoog slaagt niet.
Erfafscheiding
18.     [appellant sub 2] wijst erop dat de woningen pal tegen de erfgrens worden gebouwd, waardoor hij zijn erfafscheiding niet kan onderhouden zonder toestemming te moeten vragen. Daarbij vreest [appellant sub 2] dat zijn erfafscheiding beschadigd raakt als de nieuwe bewoners er een schutting tegen aan zetten.
18.1.  Zoals onder 17.1 besproken, liggen de bouwvlakken van de woningen die achter het perceel van [appellant sub 2] mogelijk worden gemaakt, op 11 m afstand van het perceel van [appellant sub 2]. Dit betekent dat er, anders dan [appellant sub 2] betoogt, geen woningen tegen de erfgrens van zijn perceel mogen worden gebouwd. De zorgen van [appellant sub 2] over het onderhoud en mogelijke beschadigingen aan zijn erfafscheiding, zijn privaatrechtelijke kwesties. Daarover kunnen in een bestemmingsplan geen regels worden opgenomen.
Het betoog slaagt niet.
Het beroep van [appellant sub 3]
Positionering woningen
19.     [appellant sub 3] voert aan dat de wijze waarop de nieuw te bouwen woningen in het plan zijn gepositioneerd een grote inbreuk maakt op zijn woongenot. [appellant sub 3] licht toe dat hij in 1996 zijn woning heeft gebouwd op een hoekkavel. De gemeente heeft toentertijd als eis gesteld dat [appellant sub 3] zijn woning schuin gericht naar het plangebied moest bouwen. De erfgrens van de kavel van [appellant sub 3] loopt daardoor toe in een punt. Op de bouwtekeningen is destijds de gemeentelijke groenstrook aan weerszijden van zijn perceel ingetekend. Op basis hiervan heeft [appellant sub 3] een bouwvergunning verkregen.
Het bestreden plan zorgt ervoor dat [appellant sub 3] drie nieuwe achterburen en twee nieuwe buren aan de voorzijde krijgt. Dit heeft tot gevolg dat het uitzicht aan de voorzijde van de woning wordt ontnomen, wat een bijzonder benauwend en opgesloten effect heeft. Dit valt volgens [appellant sub 3] niet de rijmen met de eis die de gemeente indertijd stelde om de woning schuin gericht op het plangebied te situeren. Daarbij wijst [appellant sub 3] erop dat, omdat het de achterzijde van het perceel van de toekomstige buren betreft, voor hen geen beperkingen gelden. Zij kunnen direct op de erfgrens met [appellant sub 3] een laurierhaag van 6 m plaatsen, of een muur van 2 m.
19.1.  De raad stelt zich op het standpunt dat de opzet van de wijk voldoende ruim is. De woningen die in de buurt van [appellant sub 3] mogen worden gebouwd, hebben een maximum goothoogte van 6 m en een maximum bouwhoogte van 12,5 m of van 11,5 m. De bouwvlakken liggen op minimaal 11 m afstand van het perceel van [appellant sub 3] en op nog grotere afstand van zijn woning. De raad wijst er verder op dat in het plan is geregeld dat erfafscheidingen maximaal 2 m hoog mogen worden. Daarnaast wijst de raad erop dat geen blijvend recht op uitzicht bestaat en dat aan het wonen in een verstedelijkte omgeving een zekere mate van inbreuk op privacy en vermindering van uitzicht inherent is. De raad acht de gevolgen niet dusdanig onevenredig dat daaraan een groter gewicht toe had moeten worden gekend.
De Afdeling ziet, gelet op deze toelichting van de raad, geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij de bouwmogelijkheden die het plan mogelijk maakt te weinig gewicht heeft toegekend aan de belangen van [appellant sub 3].
Het betoog slaagt niet.
Het beroep van [appellant sub 4]
Verkoop grond
20.     [appellant sub 4] voert aan dat de gemeente ten onrechte zijn verzoek heeft afgewezen een klein deel van het plangebied naast zijn huis te kopen. [appellant sub 4] heeft dit verzoek sinds 2018 meermaals gedaan, maar elke keer wordt het verzoek ongemotiveerd afgewezen. Dit terwijl [appellant sub 4] slechts een klein gedeelte van de grond wenst te kopen. Volgens hem doet dat vrijwel geen afbreuk aan de overeenkomst die de gemeente heeft met Ballast Nedam Ontwikkelingsmaatschappij B.V.
20.1.  De raad stelt zich op het standpunt dat de vraag of de gemeente al dan niet terecht het verzoek van [appellant sub 4] tot aankoop van een deel van de grond heeft afgewezen, niet ziet op de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het bestemmingsplan. In het kader van een bestemmingsplan speelt een eigendomsverhouding alleen een rol als deze aan de verwezenlijking van een plan in de weg staat. Dat is hier niet het geval.
20.2.  De Afdeling ziet in dit betoog van [appellant sub 4] geen beroepsgrond gericht tegen het besluit tot het vaststellen van een bestemmingsplan. Zoals onder 5 besproken, moet de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. In een bestemmingsplan wordt de eigendomsverhouding van de gronden niet geregeld. De Afdeling ziet in wat [appellant sub 4] hier heeft aangevoerd, dan ook geen aanknopingspunten dat er een gebrek zit in het besluit tot vaststellen van het bestemmingsplan.
Het betoog slaagt niet.
Bouwhoogte
21.     [appellant sub 4] voert aan dat de nieuwe woningen hoger mogen worden gebouwd dan passend is in de omgeving. [appellant sub 4] wijst erop dat zijn huis maximaal 10 m hoog mocht worden gebouwd en in werkelijkheid 8,5 m hoog is met een goothoogte van 4 m. Volgens [appellant sub 4] past de in het plan toegestane bouwhoogte van 11,5 m en een goothoogte van 6 m niet bij de bestaande woningen. [appellant sub 4] voert aan dat te veel gewicht is toegekend aan financiële belangen en te weinig gewicht aan het behoud van een plezierig woon- en leefklimaat van de bewoners van de bestaande woningen.
21.1.  De raad stelt zich op het standpunt dat de gekozen bouw- en goothoogte in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening. Over de maximale toegestane goothoogte merkt de raad op dat de gekozen goothoogte aansluit bij de maximale toegestane goothoogte van het bestemmingsplan "Zeelst 2016", dat geldt voor het perceel van [appellant sub 4]. De raad heeft voor een iets hogere bouwhoogte gekozen om woningen te kunnen bouwen die voldoen aan de eisen uit deze tijd. Ook het kunnen plaatsen van installaties op de zolderverdieping zorgt ervoor dat een wat hogere bouwhoogte nodig is. De raad acht de gekozen bouwhoogte vanuit stedenbouwkundig optiek aanvaardbaar, omdat het voldoende aansluit bij de bestaande bebouwing.
Gelet op deze toelichting van de raad, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad te weinig gewicht heeft toegekend aan de belangen van [appellant sub 4]. De Afdeling weegt hierbij nog in het bijzonder mee dat de maximum bouwhoogte van de woningen die in de buurt van zijn perceel mogen worden gebouwd, naar aanleiding van de zienswijzeprocedure is verlaagd van 12,5 m naar 11,5 m.
Het betoog slaagt niet.
Snelheidsbeperkende maatregelen
22.     [appellant sub 4] voert aan dat de raad snelheidsbeperkende maatregelen voor fietsers en brommers moet nemen, zodat de straat waar hij woont een veilige omgeving blijft voor kinderen.
22.1.  Zoals de Afdeling onder 13.1 ook heeft overwogen, kan in deze procedure voor wat betreft de inrichting van een weg alleen de vraag aan de orde komen of de raad zich voldoende ervan heeft vergewist dat een aanvaardbare verkeerssituatie en verkeersafwikkeling in en om het plangebied bestaat en/of kan worden gerealiseerd. In wat [appellant sub 4] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanknopingspunten te twijfelen of een verkeersveilige situatie kan worden gecreëerd.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
23.     Het beroep van [appellant sub 5] is niet-ontvankelijk.
24.     De beroepen van Belangenvereniging Wijk ’t Slot, [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] zijn ongegrond.
25.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden. De Staat hoeft geen proceskosten te vergoeden, omdat niet is gebleken dat proceskosten zijn gemaakt voor het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn die voor vergoeding in aanmerking komen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep van [appellant sub 5] niet-ontvankelijk;
II.       verklaart de beroepen van Belangenvereniging Wijk ’t Slot, [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] ongegrond;
III.      veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties) om aan [appellant sub 5] een schadevergoeding te betalen van € 1.000,00.
Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, voorzitter, en mr. J.H. van Breda en mr. J.J.W.P. van Gastel, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Perlot, griffier.
w.g. Van Ravels
voorzitter
w.g. Perlot
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2024
952
BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:5 luidt:
"1 Het bezwaar- of beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar of beroep is gericht;
d. de gronden van het bezwaar of beroep.
2 Bij het beroepschrift wordt zo mogelijk een afschrift van het besluit waarop het geschil betrekking heeft, overgelegd.
3 Indien het bezwaar- of beroepschrift in een vreemde taal is gesteld en een vertaling voor een goede behandeling van het bezwaar of beroep noodzakelijk is, dient de indiener zorg te dragen voor een vertaling."
Artikel 6:6 luidt:
"Het bezwaar of beroep kan niet-ontvankelijk worden verklaard, indien:
a. niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, of
b. het bezwaar- of beroepschrift geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15,
mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn."
Crisis- en herstelwet
Artikel 1.6 luidt:
" 1 De bestuursrechter behandelt het beroep met toepassing van afdeling 8.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht.
2 In afwijking van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht is het beroep niet-ontvankelijk indien niet is voldaan aan artikel 6:5, eerste lid, onderdeel d, van die wet.
3 Indien de bestuursrechter het advies van de Stichting advisering bestuursrechtspraak inwint, brengt de Stichting binnen twee maanden na het verzoek advies uit.
4 De bestuursrechter doet uitspraak binnen zes maanden na afloop van de beroepstermijn."
Artikel 1.6a luidt:
"Na afloop van de termijn voor het instellen van beroep kunnen geen beroepsgronden meer worden aangevoerd."