ECLI:NL:RVS:2024:4152

Raad van State

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
16 oktober 2024
Zaaknummer
202203434/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake schadevergoeding voor waardedaling van een woning door aardbevingen in Groningen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de rechtbank het besluit van het Instituut Mijnbouwschade Groningen heeft vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand heeft gelaten. Het Instituut had op 9 juni 2021 aan [appellant] een schadevergoeding van € 15.805,64 toegekend voor de waardedaling van zijn woning als gevolg van aardbevingen. De rechtbank oordeelde dat het Instituut de schadevergoeding op een juiste manier had vastgesteld, maar dat het besluit aanvankelijk onvoldoende gemotiveerd was. [appellant] was het niet eens met de hoogte van de schadevergoeding en stelde dat de door het Instituut gehanteerde methode, het Atlas-model, niet de werkelijke waardedaling van zijn woning weerspiegelde. Hij voerde aan dat de rechtbank de feiten onjuist had weergegeven en dat zijn eigen berekeningen betrouwbaarder waren. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Instituut de waardedaling op een redelijke en aanvaardbare manier heeft berekend. De rechtbank had terecht de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten, omdat de schadevergoeding niet onevenredig was. Het hoger beroep van [appellant] is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd.

Uitspraak

202203434/1/A2.
Datum uitspraak: 16 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­-Nederland van 25 april 2022 in zaak nr. 21/2237 in het geding tussen:
[appellant]
en
Instituut Mijnbouwschade Groningen.
Procesverloop
Bij besluit van 23 februari 2021 heeft het Instituut een aanvraag van [appellant] om vergoeding van waardedaling van een woning afgewezen.
Bij besluit van 9 juni 2021 heeft het Instituut het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 23 februari 2022 herroepen en [appellant] een schadevergoeding toegekend van € 15.805,64, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Bij besluit van 3 december 2021 heeft het Instituut aan [appellant] een aanvullende motivering op de berekening van dit bedrag gegeven.
Bij uitspraak van 25 april 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep tegen het besluit van 9 juni 2021 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand blijven.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het Instituut heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 25 september 2024, waar [appellant], bijgestaan door mr. P.M.J. de Goede, advocaat te Groningen, en het Instituut, vertegenwoordigd door mr. L. Sijbrandij-Leijten en mr. T.A Rosema, vergezeld door dr. J.P. Poort, werkzaam bij Atlas Research (verder: Atlas) zijn verschenen.
Overwegingen
1.       [appellant] was sinds 1997 gedeeltelijk eigenaar en vanaf 22 mei 2002 volledig eigenaar van de woning aan de [locatie] te [plaats] [postcode]. [appellant] heeft de woning verkocht en op 15 juni 2020 geleverd voor een bedrag van € 565.000,-.
2.       Bij besluit van 23 februari 2021 heeft het Instituut vastgesteld dat het onbevoegd is om de aanvraag van [appellant] in behandeling te nemen. [appellant] was nog in onderhandeling met de Nederlandse Aardolie Maatschappij N.V. (NAM) over schadevergoeding van de waardedaling van de woning. Om deze reden is de aanvraag van [appellant] afgewezen.
3.       In bezwaar is gebleken dat [appellant] de procedure bij de NAM heeft beëindigd, zodat het Instituut alsnog inhoudelijk op de aanvraag kon beslissen.
4.       Bij besluit van 9 juni 2021 heeft het Instituut aan [appellant] een schadevergoeding van € 15.805,64 te vermeerderen met wettelijke rente toegekend.
5.       In de aanvullende motivering op dit besluit heeft het Instituut uiteengezet dat het Instituut de waardedaling in het risicogebied in de periode van 16 augustus 2012 tot 1 januari 2019 begroot op basis van het imago-effect van 2,29% plus een zekerheidstoeslag van 0,43%. Dit wordt eenmalig uitgekeerd aan degene(n) die op 16 augustus 2012 eigenaar is/zijn van een woning in het gebied. Daarnaast berekent het Instituut de waardedaling aan de hand van het aantal bevingen boven de 2,9 mm/s die in een (zespositie) postcodegebied (1234AB) hebben plaatsgevonden. Per beving wordt een percentage toegekend van 0,82% dat met een toeslag van 0,10% wordt verhoogd. De omvang van de waardedaling wordt berekend aan de hand van de WOZ-waarde op 1 januari 2019. In het geval een woning na 16 augustus 2012 maar voorafgaand aan de aanvraag om vergoeding voor waardedaling is verkocht en overgedragen, gaat het Instituut voor de waarde van de woning uit van de verkoopprijs. De aldus berekende vergoeding voor waardedaling heeft in beginsel een definitief karakter.
6.       Omdat [appellant] eigenaar was van de woning op 16 augustus 2012, komt hij in aanmerking voor de vaste vergoeding voor het imago-effect (stigma). Dit correspondeert met een waardedalingspercentage van 2,72%. Uit onderzoek van Atlas volgt dat in het postcodegebied waarin de woning ligt, zich geen bevingen met een grondsnelheid van ten minste 2,9 mm/s (met een overschrijdingskans van 50%) hebben voorgedaan. Uitgaande van de verkoopprijs van de woning, is de waardedalingsvergoeding berekend op € 15.805,64, (2,72% van € 565.000,-).
Uitspraak van de rechtbank
7.       De rechtbank is van oordeel dat het Instituut de schadevergoeding voor waardedaling mocht vaststellen aan de hand van het model van Atlas. De rechtbank heeft onder verwijzing naar haar uitspraak van 1 november 2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:4668, voorop gesteld dat de keuze van het Instituut voor het op abstracte (modelmatige) wijze berekenen van de waardedaling van woningen in het aardbevingsgebied volgens de methode van Atlas voldoende ruimhartig, redelijk en aanvaardbaar is. Wat [appellant] daarover heeft betoogd, vormt geen aanleiding voor een ander oordeel. Toepassing van de methode van Atlas leidt niet tot een onevenredige uitkomst.
8.       Volgens de rechtbank baseert [appellant] de gestelde onevenredigheid op een berekening van de woningwaarde aan de hand van twee methodes , waaraan andere uitgangspunten ten grondslag liggen.
In de eerste gebruikt [appellant] de woningwaardecalculator op de website van het Kadaster. Invoering van het aankoopbedrag van de woning in 1977 (€ 280.000,-) leidt tot een woningwaarde van € 722.400,- op 31 december 2019.
In de tweede hanteert hij de CBS-index voor de omrekening van de woningwaarde van bestaande koopwoningen. Het beginpunt voor deze berekening is eind 2007, omdat een volgens [appellant] vergelijkbare woning aan de IJssellaan 3 toen is verkocht voor € 597.500,-. Vervolgens is over de periode 2007-2011 met behulp van de CBS-index voor de provincie Groningen bepaald wat de waardeontwikkeling van de woning is geweest. Vanaf 2011 tot en met 2019 is de landelijke CBS-index gebruikt om de waardeontwikkeling te berekenen zonder aardbevingen. [appellant] komt met deze berekening uit op een woningwaarde op 31 december 2019 van € 676.500,-.
Vervolgens heeft [appellant] het gemiddelde genomen van beide berekende woningwaarden op 31 december 2019 en komt tot de conclusie dat de woning zonder aardbevingen een waarde van € 699.450,- zou hebben gehad. Om de waardedaling te berekenen heeft [appellant] hiervan het door het Instituut gehanteerde bedrag van € 580.000,- afgetrokken. De waardedalingsvergoeding bedraagt dan € 119.450,-.
9.       De rechtbank heeft [appellant] niet in deze berekening gevolgd. Beide methodes voor de berekening van waardedaling (calculator en CBS-index) gaan uit van gemiddelde verkoopprijzen en geven de waardeontwikkeling weer, zonder rekening te houden met de effecten van de aardbevingen, terwijl juist de bepaling van deze effecten cruciaal is voor de bepaling van de waardedaling. Deze effecten zijn door middel van de berekeningen van [appellant] niet te isoleren ten opzichte van andere waarde-drukkende én waarde-vermeerderende effecten. Daarmee kan geen betrouwbare berekening gemaakt worden van de waardedaling van de woning van [appellant]. Volgens de rechtbank heeft het Instituut op goede gronden geen aanleiding gezien om van het beleid af te wijken.
10.     De rechtbank heeft gelet daarop in het midden gelaten of de verkoopopbrengst van een andere woning in dezelfde straat een juist uitgangspunt vormt voor de door [appellant] gemaakte berekeningen. Dat geldt ook voor de peildatum van 31 december 2019.
11.     Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het Instituut mocht uitgaan van 1 januari 2019 als peildatum voor berekening van de waardedaling en de vaststelling van de waardedaling mocht begrenzen tot de vaste periode van 16 augustus 2012 tot 1 januari 2019.
12.     De rechtbank heeft het besluit van 9 juni 2021 vernietigd, omdat dat besluit eerst met de later gegeven aanvullende motivering toereikend is gemotiveerd. De rechtbank heeft aanleiding gezien de rechtsgevolgen in stand te laten, omdat het Instituut het motiveringsgebrek heeft hersteld.
13.     De rechtbank heeft vastgesteld dat het Instituut de kosten voor juridische bijstand in bezwaar heeft vergoed. De overige kosten die [appellant] in bezwaar heeft gemaakt, betreffen de reis- en verblijfskosten. [appellant] heeft deze kosten gemaakt om een digitale hoorzitting bij te wonen en voor overleg met zijn gemachtigde. De rechtbank is van oordeel dat, nu het ging om het bijwonen van een digitale hoorzitting, dit geen kosten zijn die [appellant] in redelijkheid heeft moeten maken. De kosten voor het bezoeken van zijn advocaat komen niet in aanmerking voor vergoeding op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Hoger beroep van [appellant]
14.     [appellant] handhaaft in hoger beroep zijn betoog dat de door het Instituut toegekende schadevergoeding voor waardedaling niet in de buurt komt van zijn werkelijke verlies. De rechtbank heeft volgens hem de feiten onjuist en onvolledig weergegeven en haar oordeel dat de waardedaling niet op grond van de door hem voorgestelde methodes hoeft te worden berekend, niet toereikend gemotiveerd. Volgens hem zijn de resultaten van de door hem voorgestelde berekeningen betrouwbaarder dan de berekeningen gebaseerd op het Atlas-model. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, staat daaraan niet in de weg dat de berekeningen zijn gebaseerd op gemiddelde verkoopprijzen. Naar zijn mening kan alleen op die manier het waardeverlies door reputatieschade, veroorzaakt door aardbevingen, worden bepaald. [appellant] erkent dat de effecten van aardbevingen niet te isoleren zijn ten opzichte van andere waarde-drukkende of vermeerderende effecten, maar vindt dat dit niet aan hem kan worden tegengeworpen. Deze situatie is immers veroorzaakt door de NAM, aldus [appellant]. Ook miskent de rechtbank het belang en het doel van het gebruik van de CBS-index: het inzichtelijk maken van de waardeontwikkeling zonder de invloed van aardbevingen.
15.     [appellant] betoogt verder dat het model van Atlas niet door volledig onafhankelijke deskundigen is opgesteld, omdat niet is vastgesteld dat de opstellers van deze methode onafhankelijk zijn en waren van de NAM en de Staat. Ook heeft hij de onafhankelijkheid van de door het Instituut ingeschakelde adviescommissie bestreden. De rechtbank is hier ten onrechte niet op ingegaan en had in zijn betoog aanleiding moeten zien zelf een deskundige in te schakelen.
16.     Het model van Atlas kent volgens [appellant] tekortkomingen. De gehanteerde referentiewoningen zijn niet nader gespecificeerd. Een meer specifieke berekening, op basis van de woning aan de IJssellaan 3, ligt in de rede. De rechtbank heeft ten onrechte in het midden gelaten of de verkoopprijs van deze woning een juist uitgangspunt is van de door hem gemaakte berekeningen. De rechtbank heeft ook miskend dat de ontwikkelingen in de huizenmarkt tussen 1 januari 2019 en de verkoop van de woning in 2020 niet zijn meegenomen. Ook de aardbevingen en schades van na 2019 zijn ten onrechte niet in de berekening verdisconteerd.
17.     [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen in stand heeft gelaten. Volgens hem heeft het Instituut de waardedalingspercentages onvoldoende gemotiveerd.
18.     Tot slot betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de gestelde reiskosten en kosten van hotelovernachting niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat de hoorzitting digitaal is gehouden.
Regeling waardedaling
19.     De regeling voor de begroting van waardedaling van woningen (hierna: de regeling) is neergelegd in de Procedure en werkwijze van het Instituut (art. 3.2-3.5).
20.     Het Instituut kent op aanvraag vergoedingen toe voor waardedaling van woningen als gevolg van aardbevingen en het risico daarop. In de regeling is neergelegd dat het Instituut de ontstane waardedaling in het aardbevingsgebied aan de hand van de methode van Atlas voor gemeenten (tegenwoordig Atlas Research) begroot. Het Instituut volgt daarbij de adviezen van de onafhankelijke Adviescommissie Waardedaling woningen aardbevingsgebied Groningen (hierna: de adviescommissie). Deze adviescommissie bestaat uit mr. A. Hammerstein, prof. dr. J. Rouwendal en prof. dr. P.J. Boelhouwer.
21.     Het Instituut stelt zich onder verwijzing naar de adviezen van de adviescommissie op het standpunt dat de methode van Atlas een redelijke en aanvaardbare methode is om de waardedaling vast te stellen. Volgens het Instituut is van doorslaggevend belang dat de waardedaling van de woningen door bodembeweging in het risicogebied voldoende stabiel is. Een veelvoorkomende schade vergt een snelle afwikkeling volgens uniforme maatstaven. Het is in het belang van benadeelden dat de schade die al is opgetreden binnen afzienbare tijd wordt vergoed, ook los van de daadwerkelijke verkoop van een woning. Uit de methode van Atlas volgt dat de begroting van waardevermindering als gevolg van het aardbevingsrisico mogelijk is en dat die factor kan worden geïsoleerd in de berekening van de waardedaling. Ook volgt uit deze methode dat dit doelmatig kan gebeuren. Dit is noodzakelijk, omdat het om grote aantallen aanvragen om vergoeding van waardedaling en daarop te nemen besluiten gaat (zie de website schadedoormijnbouw.nl).
22.     De Afdeling verwijst voor de beschrijving van de verdere inhoud van de regeling op hoofdlijnen naar de uitspraak van 9 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3218), onder 11-16.
Beoordeling van het hoger beroep
23.     De Afdeling bespreekt hierna wat [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank aanvoert.
Onafhankelijkheid van de adviescommissie en Atlas
24.     [appellant] betoogt dat het Instituut de onafhankelijkheid van de adviescommissie niet heeft aangetoond en daarom zijn besluitvorming niet mocht baseren op de adviezen om waardedaling te begroten aan de hand van de methode van Atlas.
25.     Dit betoog treft geen doel.
26.     De minister van Economische Zaken en Klimaat heeft de adviescommissie ingesteld en de opdracht gegeven advies aan de minister uit te brengen over een publiekrechtelijke regeling voor de compensatie van waardedaling van de woningen als gevolg van bevingen in het gaswinningsgebied in Groningen (Stcrt. 2018, nr. 54279). De adviescommissie heeft na uitvoerig vergelijkend onderzoek naar bestaande methoden om de waardedaling te berekenen geadviseerd de methode van Atlas te hanteren. Bij de toepassing van de methode van Atlas volgt het Instituut de adviezen van de adviescommissie (zie art. 3.2 van de regeling). Er is geen grond voor het oordeel dat het Instituut zich na instelling van de adviescommissie door de minister, ten onrechte niet heeft vergewist van de onafhankelijkheid van de adviescommissie. Aanknopingspunten dat de adviescommissie niet onafhankelijk opereert heeft [appellant] ook niet aangereikt.
27.     Anders dan [appellant] in hoger beroep betoogt, is Atlas een onafhankelijk onderzoeksbureau dat een reeks onderzoeken heeft uitgevoerd naar de gevolgen van aardbevingen voor de waarde van woningen in Groningen. De Afdeling volgt het standpunt van het Instituut dat de adviescommissie kan worden gevolgd dat er geen reden voor twijfel is aan de objectiviteit van het model van Atlas. Atlas is een onafhankelijk wetenschappelijk adviesbureau dat werkt naar gangbare maatstaven van integriteit. Opdrachtgevers hebben geen invloed op de uitvoering en de uitkomst van het onderzoek. Het onderzoek naar het effect van bevingen op de prijzen van woningen is in het verleden gepresenteerd aan het ministerie van EZK, de provincie, de Dialoogtafel en de NAM. Dat de NAM is opgetreden als financier voor de ontwikkeling van het model is een omstandigheid die geheel los staat van de inhoud van het onderzoek. Zie het Advies waardedaling woningen aardbevingsgebied Groningen, p.24, van A. Hammerstein e.a., Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, 2019.
Methode van Atlas
28.     Op de zitting heeft [appellant] toegelicht dat het in zijn geval onvoldoende navolgbaar en controleerbaar is dat het model van Atlas tot een redelijk en aanvaardbaar resultaat leidt. Volgens hem is niet na te gaan welke referentiewoningen zijn gebruikt voor de beoordeling van de waardedaling van zijn woning. Hij wijst erop dat hij in de waardedalingsprocedure bij de NAM wel kon inzien met welke referentiewoningen zijn woning werd vergeleken.
29.     De Afdeling stelt voorop dat de waardedalingsschade op grond van de Waardedalingsregeling van de NAM concreet wordt begroot. Het Instituut begroot de waardedalingsschade echter op abstracte wijze.
30.     In de uitspraak van 19 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1536, heeft de Afdeling overwogen dat de keuze voor een abstracte wijze van schadebegroting aan de hand van het model van Atlas toelaatbaar is. Het gaat om veelvoorkomende schade met een structureel karakter en grote aantallen vergelijkbare schadegevallen. Die vergen een snelle afwikkeling volgens uniforme maatstaven. Dat is in het belang van diegenen die met waardedaling als gevolg van mijnbouw zijn geconfronteerd.
31.     Verder heeft de Afdeling in de uitspraak van 19 april 2023 uiteengezet dat het model van Atlas voor de afwikkeling van grote aantallen zaken van eigenaren in het risicogebied als geheel tot redelijke en aanvaardbare uitkomsten leidt. In individuele gevallen bestaat ruimte om onevenredige uitkomsten van het model van Atlas te corrigeren met toepassing van artikel 4:84 van de Awb.
32.     Anders dan [appellant] betoogt, moet de vraag of de keuzes die in het model van Atlas zijn gemaakt tot redelijke en aanvaardbare uitkomsten leiden, niet worden beantwoord aan de hand van de uitkomst in een individueel geval. Bij een abstracte, modelmatige schadebegroting is niet doorslaggevend in welke mate die uitkomsten voldoende nauwkeurig overeenstemmen met de daadwerkelijke, concrete schade in een individueel geval. Het gaat om de vraag of het bij de afwikkeling van grote aantallen zaken van eigenaren in het risicogebied als geheel tot redelijke en aanvaardbare uitkomsten leidt. Inherent aan de keuze voor een modelvariant is dat deze tot een andere uitkomst kan leiden dan wanneer schade individueel en concreet wordt vastgesteld. Voor zover het model van Atlas voor [appellant] tot een lagere uitkomst zou leiden dan een andere of concrete wijze van schadebegroting, betekent dat dus niet dat alleen al daarom het model van Atlas niet tot redelijke en aanvaardbare uitkomsten leidt. Zie de hiervoor genoemde uitspraak van 19 april 2023, onder 38.
33.     De Afdeling volgt niet het betoog van [appellant] dat de methode van Atlas onvoldoende controleerbaar is, omdat niet inzichtelijk is welke concrete referentiewoningen zijn gehanteerd voor het vaststellen van de waardedaling van zijn woning. Atlas heeft referentiewoningen niet gebruikt om de waarde respectievelijk waardeontwikkeling van individuele woningen, zoals die van [appellant], vast te stellen. Atlas heeft een model ontwikkeld dat de waardedaling van woningen in het aardbevingsgebied verklaart door transactie-informatie van duizenden verkochte woningen die in en buiten het risicogebied liggen met elkaar te matchen. Uit die matching en daaropvolgende analyses is het model ontstaan. Dit is ook op de zitting toegelicht door dr. J.P. Poort en volgt ook uit par. 2.3 e.v. en bijlages 3 en 5 van Zeven bewogen jaren.
34.     De methode van Atlas isoleert het eventuele effect van (het risico op) aardbevingen van andere factoren die effect hebben op de huizenprijzen in het risicogebied. Atlas heeft het model ontwikkeld door voor elke woning die tussen 16 augustus 2012 en 31 december 2018 in het risicogebied is verkocht, referentiewoningen elders in Nederland te selecteren die in dezelfde periode zijn verkocht en op een vergelijkbare locatie staan. Daarbij gaat het om een locatiescore die zo goed mogelijk overeenkomt met de locatie in het risicogebied, met uitzondering van de aardbevingsgeschiedenis en het risico op aardbevingen. In totaal gaat het om 45.073 bij de NVM geregistreerde woningtransacties die hebben plaatsgevonden tussen 16 augustus 2012 en 31 december 2018 in het risicogebied.
35.     Voor de selectie van de referentiewoningen zijn locatiekenmerken gebruikt op het (zes-positie) postcodeniveau (1234 AB), waardoor rekening kon worden gehouden met de kwaliteit van de directe omgeving van de woningen. De voor de selectie gebruikte indicatoren hebben onder meer betrekking op de bereikbaarheid en nabijheid van werkgelegenheid, voorzieningen, de leefbaarheid in de directe woonomgeving, de nabijheid van groen en water en het uitzicht op parken, vuilstortplaatsen. De gebruikte indicatoren komen uit de database van Atlas en de uiteindelijke selectie is gebaseerd op onderzoek naar de waarde van woonlocaties in Nederland. In dat onderzoek zijn hedonische prijsmodellen gebruikt waarmee de waarde van woonlocaties wordt verklaard uit indicatoren voor de nabijheid van werk en voorzieningen die de waarde van woonlocaties verhogen, zoals winkels en culturele voorzieningen en factoren die de waarde van woonlocaties verlagen, zoals overlast en onveiligheid. De locatiescore is dus een optelsom van negatieve en positieve factoren. Per geselecteerde woning zijn ruim 100 locatiekenmerken beoordeeld, waarbij elk locatiekenmerk zijn eigen gewicht kent. Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 3 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1722, onder 24.
36.     Om het prijseffect van (het risico op) aardbevingen te isoleren, heeft Atlas de ontwikkeling van de transactieprijzen van de geselecteerde woningen in het risicogebied vergeleken met de ontwikkeling van de transactieprijzen van referentiewoningen. Die prijsverschillen kunnen gerelateerd zijn aan aardbevingen. Om dat te kunnen onderzoeken zijn verschillende bevingsindicatoren geconstrueerd.
37.     Bij de selectie van de referentiewoningen is nog geen rekening gehouden met individuele woningkenmerken. Verschillen in prijzen tussen - qua locatiekenmerken identieke - woningen kunnen, in plaats van het gevolg van (het risico op) aardbevingen, ook het gevolg zijn van verschillen in kenmerken van die woningen zelf, zoals het type woning, bouwperiode en de staat van onderhoud, enzovoorts. Daarom heeft Atlas bij het bepalen van het effect van aardbevingen en aardbevingsrisico verschillende zogenoemde ‘controlevariabelen’ gebruikt. Deze controlevariabelen zijn grotendeels volledig objectieve variabelen van de woningen, zoals oppervlakte, type woning, bouwperiode, parkeergelegenheid, en voor een klein deel subjectieve variabelen zoals een inschatting van de staat van onderhoud van de woning en de tuin. Zie bijlage 5 voor een complete lijst van de in het onderzoek als controlevariabele gebruikte woningkenmerken en hun effect op de prijsverschillen van woningen.
38.     Met hedonische prijsregressies voor alle geselecteerde woningen in het risicogebied en alle daarbij geselecteerde referentiewoningen is uiteindelijk onderzocht hoe de transactieprijzen van woningen in het risicogebied verschillen van de transactieprijzen van de referentiewoningen en door welke factoren - zowel de bevingsindicatoren als de controlevariabelen - die prijsverschillen te verklaren zijn. Op deze manier kan zo goed mogelijk het effect van aardbevingen en aardbevingsrisico’s op de prijs van woningen worden geïsoleerd van andere effecten. Dat effect dat uit de vergelijking van de geselecteerde woningen naar voren komt, wordt uiteindelijk geëxtrapoleerd naar alle (dus ook niet-verkochte) woningen in het risicogebied.
39.     Het Instituut begroot de waardedaling in het risicogebied in de periode van 16 augustus 2012 tot 1 januari 2019 enerzijds t op basis van het imago-effect van 2,29% plus een zekerheidstoeslag van 0,43%. Dit wordt eenmalig uitgekeerd aan degene(n) die op 16 augustus 2012 eigenaar is/zijn van een woning in het gebied. Daarnaast berekent het Instituut de waardedaling aan de hand van het aantal bevingen boven de 2,9 mm/s die in een (zespositie) postcodegebied (1234AB) hebben plaatsgevonden. Per beving wordt een percentage toegekend van 0,82% dat met een zekerheidstoeslag van 0,10% wordt verhoogd. De zekerheidstoeslagen hebben tot doel de inherente onzekerheden van een abstracte, modelmatige schadeberekening niet in het nadeel van benadeelden te laten uitvallen.
40.     In het betoog van [appellant] zijn geen aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat het grootschalige onderzoek niet tot betrouwbare vergelijkingen leidt. Het onderzoek Zeven bewogen jaren en de daarbij behorende bijlages, waaronder bijlage 3 voor een precies overzicht van de locatiekenmerken en weging en bijlage 5 voor een specificatie en weging van woningkenmerken, is openbaar en ook op de website van het Instituut geplaatst. Daarmee is het model van Atlas en de daarin gehanteerde referentiewoningen, anders dan [appellant] betoogt, voldoende inzichtelijk gemaakt. Anders dan [appellant] kennelijk meent -nu hij de referentiewoningen wil controleren- is de berekening van de waardedaling van zijn woning volgens de methode Atlas dus niet gebaseerd op vergelijking van die woning met concreet aanwijsbare referentiewoningen.
41.     Het betoog slaagt niet.
De door [appellant] berekende waardedaling
42.     Op zitting heeft [appellant] toegelicht dat het resultaat van het gebruik van de calculator en de CBS-index in combinatie met de verkoopwaarde van een door hem geselecteerde referentiewoning dermate afwijkt van de berekende waardedaling door het Instituut, dat daarin een bijzondere omstandigheid ligt om af te wijken van de regeling.
43.     De Afdeling overweegt dat het effect van (het risico op) aardbevingen - anders dan, zoals hiervoor uiteengezet, bij de methode van Atlas - niet valt af te leiden uit gebruik van de calculator voor zover deze ziet op de verkoopprijzen in de provincie Groningen, waarbij geen rekening wordt gehouden met regionale verschillen. Daardoor is onduidelijk waar het imago-effect zich exact manifesteert. Daarbij komt dat een deel van de vraag die zich anders op het aardbevingsgebied zou hebben gericht zich verplaatst naar de omliggende regio’s waardoor een ‘waterbedeffect’ optreedt dat de meting van de gevolgen van de aardbevingen compliceert.
Ook de CBS-index gaat uit van een gemiddelde woningwaardeontwikkeling, maar dan op landelijk niveau. Aan de hand daarvan kan niet worden bepaald hoe de gemiddelde waardeontwikkeling van de woning van [appellant] was, laat staan wat daarin het effect van (het risico op) aardbevingen is geweest.
44.     De Afdeling ziet in de door [appellant] voorgestelde methodes, die het waardedalingseffect als gevolg van de ligging in het risicogebied niet isoleren, geen grond voor het oordeel dat het Instituut de waardedaling niet mocht berekenen aan de hand van de methode van Altas. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen. Anders dan [appellant] betoogt, was er geen aanleiding voor de rechtbank om nog in te gaan op de houdbaarheid van specifieke onderdelen van de door [appellant] voorgestelde methodes of om het standpunt van [appellant] daarover uitgebreider weer te geven.
45.     Het betoog slaagt niet.
Verkoopprijs woning
46.     Het betoog van [appellant] dat de waardedalingsvergoeding niet over de verkoopprijs van zijn woning mag worden berekend, slaagt ook niet.
47.     Uit artikel 3.4 van de regeling volgt dat de waardedalingsvergoeding wordt berekend aan de hand van de waarde van de woning op de peildatum van 1 januari 2019, als de woning niet voor dat moment is verkocht. Hiervoor wordt in beginsel aansluiting gezocht bij de WOZ-waarde van de woning op die datum, tenzij een verkoopprijs voorafgaand aan het indienen van de aanvraag voorhanden is. Die verkoopprijs geeft een betere indicatie van de 'werkelijke' marktwaarde van de woning, nu deze waarde daadwerkelijk op de woningmarkt tot stand is gekomen.
48.     De verkoopprijs van de woning van [appellant] (geleverd op 15 juni 2020) was € 565.000,-. Deze prijs is iets hoger dan de WOZ-waarde (€ 543.000,-) op de peildatum van 1 januari 2019. Op 1 januari 2020 bedroeg de WOZ-waarde € 558.000,-. Hierin ligt geen grond voor het oordeel dat, zoals [appellant] betoogt, de verkoopprijs van de woning evident zou afwijken van de marktwaarde Ontwikkelingen na 1 januari 2019
49.     [appellant] betoogt verder dat het Instituut ten onrechte 1 januari 2019 als peildatum heeft gehanteerd. Ook na 1 januari 2019 tot aan de verkoop van zijn woning zijn er aardbevingen geweest en hebben zich ontwikkelingen op de woningmarkt voorgedaan.
50.     Het Instituut gaat ervan uit dat de waardedaling in het risicogebied per 1 januari 2019 is gestabiliseerd en berekent de schadevergoeding voor waardedaling over een vaste periode. Het Instituut neemt aan dat (het risico op) het optreden van aardbevingen inmiddels (dat wil zeggen: na de peildatum) in de waarde van woningen in het risicogebied is 'ingeprijsd', en dat het daadwerkelijk optreden van een aardbeving niet meer significant van invloed is op de waardeontwikkeling van een woning in het risicogebied (behoudens zeer zware aardbevingen). Het Instituut gaat ervan uit dat de hoogte van een vergoeding is gebaseerd op de verwachting dat er ook in de toekomst nog aardbevingen zullen plaatsvinden, ook al is niet zeker hoeveel bevingen dit zullen zijn en welke kracht die zullen hebben. (Zie de uitspraak van 9 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3218 , onder 31.) Die onzekerheden (goede en kwade kansen) zijn dus al verdisconteerd in de berekening van de vergoeding. Dit ligt anders als er in de toekomst aardbevingen optreden met een bepaalde sterkte of frequentie of met onvoorzienbare gevolgen.
51.     De Afdeling is van oordeel dat de stelling van [appellant] dat er ook na 1 januari 2019 aardbevingen zijn geweest, niet leidt tot het oordeel dat het Instituut in deze procedure een te laag bedrag aan schadevergoeding voor waardedaling heeft toegekend. In de uitspraak van 18 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:156, onder 21, heeft de Afdeling geoordeeld dat het Instituut bij de modelmatige berekening van waardedaling mag uitgaan van de WOZ-waarde per 1 januari 2019. Daarbij komt dat uitgangspunt van het model van Atlas is dat slechts waardedaling optreedt als in het postcodegebied van een woning door de beving een grondsnelheid (PGV) wordt bereikt van ten minste 2,9 mm/s (met een overschrijdingskans van 50%). Uit het onderzoek van Atlas volgt dat die bevingen zich niet hebben voorgedaan. Uit het ter controle opgestelde overzicht van het Instituut aan de hand van de trillingtool volgt dat op de plaats van de woning zowel voor als na de peildatum van 1 januari 2019 tot en met de verkoop van de woning die grondsnelheid niet is gehaald.
52.     Het betoog slaagt niet.
In stand laten rechtsgevolgen
53.     Omdat niet is gebleken dat de aan [appellant] toegekende schadevergoeding voor waardedaling (€ 15.805,64 te vermeerderen met de wettelijke rente) onevenredig is, heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van het besluit van 9 juni 2021 terecht in stand gelaten. Het gehanteerde waardedalingspercentage volgt uit het model van Atlas, zoals is toegelicht in de aanvullende motivering. In wat [appellant] meer of anders heeft betoogd, ligt geen grond voor een ander oordeel.
Proceskosten in bezwaar
54.     De Afdeling volgt niet het betoog van [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij geen recht heeft op een vergoeding voor de in bezwaar gemaakte reiskosten en de kosten voor een hotelovernachting. Deze reis- en verblijfskosten zijn niet in redelijkheid gemaakt, omdat het om een digitale hoorzitting ging. Anders dan [appellant] stelt, stond het niet in dezelfde ruimte aanwezig zijn als de advocaat niet aan eventueel overleg met de advocaat in de weg.
55.     Het betoog slaagt niet.
Conclusie
56.     Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
57.     Het Instituut hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, griffier.
w.g. Willems
voorzitter
w.g. Planken
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2024
299-1120