202404469/1/V1 en 202401097/1/V1.
Datum uitspraak: 10 september 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het verzoek van:
[de vreemdeling],
verzoeker,
om herziening van de uitspraak van de Afdeling van 11 juli 2024 in zaak nr. 202401097/1/V1, ECLI:NL:RVS:2024:2848, op het hoger beroep van: de vreemdeling
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 12 februari 2024 in zaak nr. NL23.31225 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 25 september 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 12 februari 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend, waarop de vreemdeling heeft gereageerd.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
Bij uitspraak van 11 juli 2024 heeft de Afdeling het door de vreemdeling ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Bij brief van 18 juli 2024 heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. K.P.E. van Tulden, advocaat te Roermond, de Afdeling verzocht om deze uitspraak te herzien.
Overwegingen
Verzoek om herziening
1. Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan de Afdeling onder omstandigheden een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van nieuwe feiten en omstandigheden.
1.1. In de uitspraak van 11 juli 2024 heeft de Afdeling het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat de vreemdeling met onbekende bestemming was vertrokken en zijn gemachtigde in zijn brief van 14 maart 2024 had opgemerkt geen contact meer met de vreemdeling te hebben.
De vreemdeling verzoekt om herziening van die uitspraak, omdat de Afdeling daarbij niet een tweede brief van 14 maart 2024 heeft betrokken. In die brief heeft de gemachtigde van de vreemdeling opgemerkt dat de vreemdeling juist die dag alsnog contact met hem heeft opgenomen en te kennen heeft gegeven dat hij nog in Nederland verblijft.
1.2. Hoewel de Afdeling de tweede brief van 14 maart 2024 niet bij de beoordeling van het hoger beroep heeft betrokken, kan dit niet leiden tot herziening van de uitspraak van 11 juli 2024. Die tweede brief is namelijk geen feit of omstandigheid als bedoeld in de hiervoor genoemde bepaling.
De Afdeling ziet in die tweede brief echter wel aanleiding om de uitspraak van 11 juli 2024 vervallen te verklaren. Dat brengt mee dat de Afdeling het hoger beroep van de vreemdeling nu inhoudelijk beoordeelt. Daartoe overweegt zij het volgende.
Beoordeling hoger beroep in zaak nr. 202401097/1/V1
2. Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.1. Het hoger beroep gaat namelijk over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraken van 24 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1788, onder 4.2 tot en met 4.5, en 22 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:740, onder 5.1, over de situatie in Italië voor statushouders). Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen. 3. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. wijst het verzoek om herziening af;
II. verklaart de uitspraak van de Afdeling van 11 juli 2024 in zaak nr. 202401097/1/V1, ECLI:NL:RVS:2024:2848, vervallen; III. bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. van den Oosterkamp, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van den Oosterkamp
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 september 2024
941