ECLI:NL:RBDHA:2024:16736

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 oktober 2024
Publicatiedatum
16 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.31324
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring van een asielaanvraag van een Myanmarese nationaliteit

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Myanmarese nationaliteit, tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 9 november 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, maar de minister heeft deze aanvraag op 8 augustus 2024 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 1 oktober 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde niet verschenen. De rechtbank concludeert dat eiser al meer dan vijf jaar een verblijfsvergunning asiel in Italië heeft en daar internationale bescherming geniet. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Italië in een situatie terecht zal komen die in strijd is met artikel 3 van het EVRM.

De rechtbank wijst erop dat het aan de statushouder is om aan te tonen dat hij niet in staat is om zijn rechten te effectueren. Eiser heeft geen concrete aanknopingspunten aangedragen om aan te tonen dat de situatie in Italië voor hem anders is dan voor andere statushouders. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk is verklaard. Eiser heeft ook geen onderbouwing gegeven voor zijn medische klachten en zijn leeftijd alleen is niet voldoende om hem als bijzonder kwetsbaar te beschouwen. De rechtbank wijst het beroep van eiser af en verklaart het ongegrond, zonder vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.31324
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. H.A. Limonard),

en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. R.A. Mandersloot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet- ontvankelijk verklaren van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Myanmarese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1958. Hij heeft op 9 november 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 8 augustus 2024 deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard.
1.1.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 1 oktober 2024 op zitting behandeld, samen met de zaak van de echtgenote van eiser, zaaknummer NL24.31326. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van de minister. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet-ontvankelijk verklaren van eisers asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Eisers asielaanvraag
4. Eiser heeft al meer dan vijf jaar een verblijfsvergunning asiel in Italië. Hij heeft daar ruim drie jaar gewoond voordat hij op 9 november 2022 een opvolgende asielaanvraag in Nederland indiende. Hij had in Italië problemen met de medische zorg die hij ontving en met werken en wonen. Door deze problemen en gelet op zijn leeftijd en kwetsbaarheid wil hij graag in Nederland verblijven bij zijn kinderen en familie.
Het bestreden besluit
5. De minister heeft de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 30a, eerste lid, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij in Italië internationale bescherming geniet. De minister stelt daarbij dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Italië in een situatie terecht zal komen die in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest).

Beoordeling van de beroepsgronden van eiser

Zienswijze
6. Eiser stelt dat uit het bestreden besluit volgt dat zijn zienswijze niet bij de besluitvorming is betrokken en verzoekt de rechtbank om de inhoud van de zienswijze als beroepsgrond aan te merken. De minister stelt dat de zienswijze van eiser niet is ontvangen. Vervolgens heeft eiser in zijn aanvullende gronden van 30 september 2024 geschreven dat hij niet kan onderbouwen dat de zienswijze tijdig is ingediend.
7. Op grond van wat partijen over het indienen van de zienswijze naar voren hebben gebracht, is de rechtbank van oordeel dat eiser geen zienswijze heeft ingediend voordat het bestreden besluit is genomen. Dat betekent dat het besluit zorgvuldig is genomen. De rechtbank zal de gronden van de zienswijze daarom aanmerken als gronden van het beroep, zoals eiser heeft gevraagd.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
8. Eiser stelt dat de Italiaanse autoriteiten hem en zijn echtgenote de basislevensbehoeften hebben onthouden. De minister gaat er volgens eiser ten onrechte vanuit dat de verantwoordelijkheid om daarover bij de Italiaanse autoriteiten te klagen volledig bij hem ligt. Gelet op zijn leeftijd en beperkingen is hij bijzonder kwetsbaar. De minister mag zich niet achter het interstatelijk vertrouwensbeginsel verschuilen.
9. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft eiser een band met Italië?
10. De rechtbank stelt allereerst vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de Italiaanse autoriteiten aan eiser internationale bescherming hebben verleend en dat eiser deze bescherming nog steeds geniet. Daarom is voldaan aan de eis dat er sprake moet zijn van een zodanige band met (in dit geval) Italië, dat het voor eiser redelijk is naar dat land (terug) te gaan.1
Kan de minister uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
11. Het uitgangspunt is dat statushouders dezelfde rechten hebben als onderdanen van de lidstaat die de bescherming heeft verleend en dat zij deze rechten zelf kunnen en ook moeten effectueren. Het is aan de statushouder om aannemelijk te maken dat dit niet van hem kan worden gevraagd. Ten eerste kan de statushouder dit doen door nader te onderbouwen dat uit algemene informatie zou blijken dat statushouders in de lidstaat in het algemeen niet in staat kunnen worden geacht om hun rechten te effectueren en/of niet kan
1. Artikel 3.106a, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
worden verwacht dat zij zich hiervoor wenden tot de autoriteiten omdat dit bij voorbaat zinloos moet worden geacht. De statushouder kan dit onderbouwen door te verklaren op welke wijze hij al heeft geprobeerd om zijn rechten te effectueren en of hij zich tot de (hogere) autoriteiten heeft gewend om aan te geven dat hij hierin niet zelfstandig slaagt. Ook kan de statushouder aannemelijk maken dat hij moet worden aangemerkt als ‘bijzonder kwetsbaar’ als bedoeld in het arrest Ibrahim2 en dat daarom van hem minder kan worden verlangd.
12. Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat de minister ten aanzien van statushouders in Italië nog steeds mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.3 De Afdeling heeft geoordeeld dat de feitelijke situatie in Italië voor statushouders weliswaar moeilijk is, maar niet zodanig slecht is dat er sprake is van extreme armoede of gemis van eerste levensbehoeften en rechteloosheid waartegenover de Italiaanse autoriteiten onverschillig zouden staan en waardoor er voor statushouders in zijn algemeenheid een reëel risico bestaat om in een situatie in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest terecht te komen.
12. Eiser heeft geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht om in zijn zaak anders te oordelen.
Bijzondere kwetsbaarheid
14. De minister wijst er in het besluit terecht op dat eiser medische zorg heeft ontvangen. Hij kreeg medicijnen en heeft een (of meerdere) medisch specialist(en) kunnen raadplegen. Als het gaat over werk, heeft de minister er terecht op gewezen dat eiser in Italië niet gewerkt heeft omdat hij de taal niet sprak terwijl hij ook niet geprobeerd heeft om deze te leren. Ook wijst de minister er terecht op de eiser geen hulp heeft gevraagd van instanties of de overheid om werk te vinden. Op het punt van huisvesting heeft eiser woonruimte gezocht via informele netwerken. De minister stelt echter terecht dat eiser geen andere hulp heeft gezocht om huisvesting te vinden en geen contact heeft opgenomen met instanties. De rechtbank is het dan ook met de minister eens dat eiser zich niet heeft ingezet om zijn rechten als statushouder in Italië geldend te maken.
14. Eiser heeft verwezen naar zijn leeftijd en medische klachten, maar hij heeft de gestelde medische klachten niet onderbouwd. De rechtbank ziet dan ook geen reden om hem als bijzonder kwetsbaar te zien.
16. Eiser heeft nog verwezen naar artikel 20, derde lid, van de Kwalificatierichtlijn waarin staat dat de lidstaten rekening moeten houden met de specifieke situatie van kwetsbare personen zoals ouderen. Daarbij wijst hij op zijn leeftijd van 66 jaar, en die van zijn echtgenote van 53 jaar. Dit argument van eiser treft alleen al geen doel omdat hij niet onderbouwt welke bijzondere behoeften hij op grond van zijn leeftijd zou hebben, zoals het vierde lid van artikel 20 van de Kwalificatierichtlijn verlangt.
2 Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:219.
3 Uitspraken van 24 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1788, 18 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2473
en 10 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3651.
Beroep op het arrest Bahaddar
17. Eiser heeft ten slotte aan de rechtbank gevraagd om deze zaak ambtshalve te beoordelen op grond van het arrest Bahaddar.4 De rechtbank wijst dat verzoek af omdat niet is gebleken van een situatie als omschreven in dat arrest. Er is immers geen sprake van een situatie waarin nationale procedureregels de inhoudelijk beoordeling van het beroep verhinderen.

Conclusie en gevolgen

18. De minister heeft de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard.
19. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Wilpstra - Foppen, griffier.
4 ECLI:CE:ECHR:1998:0219JUD002589494 en ECLI:NL:RVS:2022:1664.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
07 oktober 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.