ECLI:NL:RBDHA:2024:16744

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 oktober 2024
Publicatiedatum
16 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.31326
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van een asielaanvraag van een Myanmarese nationaliteit

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet-ontvankelijk verklaren van haar asielaanvraag. Eiseres, van Myanmarese nationaliteit en geboren in 1971, heeft op 9 november 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. De minister heeft deze aanvraag op 8 augustus 2024 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 1 oktober 2024 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde niet verschenen. De rechtbank concludeert dat eiseres al meer dan vijf jaar een verblijfsvergunning asiel in Italië heeft en daar internationale bescherming geniet. De minister heeft de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op basis van artikel 30a van de Vreemdelingenwet 2000, omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer naar Italië in een situatie terechtkomt die in strijd is met het EVRM.

Eiseres heeft aangevoerd dat haar zienswijze niet is meegenomen in de besluitvorming, maar de rechtbank oordeelt dat zij geen zienswijze heeft ingediend voordat het besluit werd genomen. De rechtbank wijst ook de beroepsgrond van eiseres af dat de Italiaanse autoriteiten haar basislevensbehoeften hebben onthouden, omdat er geen bewijs is dat de Italiaanse autoriteiten onverschillig zijn ten opzichte van haar situatie. De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat het beroep ongegrond is. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.31326
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], V-nummer: [V-nummer] , eiseres (gemachtigde: mr. H.A. Limonard),
en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. R.A. Mandersloot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet- ontvankelijk verklaren van haar asielaanvraag. Eiseres stelt van Myanmarese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1971. Zij heeft op 9 november 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 8 augustus 2024 deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard.
1.1.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 1 oktober 2024 op zitting behandeld, samen met de zaak van de echtgenoot van eiseres, zaaknummer NL24.31324. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de minister. Eiseres en haar gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet-ontvankelijk verklaren van de asielaanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De asielaanvraag van eiseres
4. Eiseres heeft al meer dan vijf jaar een verblijfsvergunning asiel in Italië. Zij heeft daar ruim drie jaar gewoond voordat zij op 9 november 2022 een opvolgende asielaanvraag in Nederland indiende. Zij werd in Italië niet met respect werd behandeld en had problemen met huisvesting en het vinden van werk omdat zij geen Italiaanse taallessen kon volgen. Door deze problemen wil zij graag met haar echtgenoot in Nederland verblijven bij hun kinderen en familie.
Het bestreden besluit
5. De minister heeft de asielaanvraag van eiseres op grond van artikel 30a, eerste lid, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij in Italië internationale bescherming geniet. De minister stelt daarbij dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer naar Italië in een situatie terecht zal komen die in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest).

Beoordeling van de beroepsgronden van eiseres

Zienswijze
6. Eiseres stelt dat uit het bestreden besluit volgt dat haar zienswijze niet bij de besluitvorming is betrokken en verzoekt de rechtbank om de inhoud van de zienswijze als beroepsgrond aan te merken. De minister stelt dat de zienswijze van eiseres niet is ontvangen. Vervolgens heeft eiseres in haar aanvullende gronden van 30 september 2024 geschreven dat zij niet kan onderbouwen dat de zienswijze tijdig is ingediend.
7. Op grond van wat partijen over het indienen van de zienswijze naar voren hebben gebracht, is de rechtbank van oordeel dat eiseres geen zienswijze heeft ingediend voordat het bestreden besluit is genomen. Dat betekent dat het besluit zorgvuldig is genomen. De rechtbank zal de gronden van de zienswijze daarom aanmerken als gronden van het beroep, zoals eiseres heeft gevraagd.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
8. Eiseres stelt dat de Italiaanse autoriteiten haar en haar echtgenoot de basislevensbehoeften hebben onthouden. De minister gaat er volgens eiseres ten onrechte vanuit dat de verantwoordelijkheid om daarover bij de Italiaanse autoriteiten te klagen volledig bij haar ligt. De minister mag zich niet achter het interstatelijk vertrouwensbeginsel verschuilen.
9. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft eiseres een band met Italië?
10. De rechtbank stelt allereerst vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de Italiaanse autoriteiten aan eiseres internationale bescherming hebben verleend en dat eiseres deze bescherming nog steeds geniet. Daarom is voldaan aan de eis dat er sprake moet zijn van een zodanige band met (in dit geval) Italië, dat het voor eiseres redelijk is naar dat land (terug) te gaan.1
Kan de minister uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
11. Het uitgangspunt is dat statushouders dezelfde rechten hebben als onderdanen van de lidstaat die de bescherming heeft verleend en dat zij deze rechten zelf kunnen en ook moeten effectueren. Het is aan de statushouder om aannemelijk te maken dat dit niet van hem kan worden gevraagd. Ten eerste kan de statushouder dit doen door nader te onderbouwen dat uit algemene informatie zou blijken dat statushouders in de lidstaat in het
1. Artikel 3.106a, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
algemeen niet in staat kunnen worden geacht om hun rechten te effectueren en/of niet kan worden verwacht dat zij zich hiervoor wenden tot de autoriteiten omdat dit bij voorbaat zinloos moet worden geacht. De statushouder kan dit onderbouwen door te verklaren op welke wijze hij/zij al heeft geprobeerd om haar rechten te effectueren en of hij/zij zich tot de (hogere) autoriteiten heeft gewend om aan te geven dat hij/zij hierin niet zelfstandig slaagt. Ook kan de statushouder aannemelijk maken dat hij/zij moet worden aangemerkt als ‘bijzonder kwetsbaar’ als bedoeld in het arrest Ibrahim2 en dat daarom van hem minder kan worden verlangd.
12. Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat de minister ten aanzien van statushouders in Italië nog steeds mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.3 De Afdeling heeft geoordeeld dat de feitelijke situatie in Italië voor statushouders weliswaar moeilijk is, maar niet zodanig slecht is dat er sprake is van extreme armoede of gemis van eerste levensbehoeften en rechteloosheid waartegenover de Italiaanse autoriteiten onverschillig zouden staan en waardoor er voor statushouders in zijn algemeenheid een reëel risico bestaat om in een situatie in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest terecht te komen.
12. Eiseres heeft geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht om in haar zaak anders te oordelen.
14. De minister wijst er in het besluit terecht op dat eiseres voor de gestelde problemen geen hulp heeft gevraagd aan de autoriteiten of andere instanties. De rechtbank is het dan ook met de minister eens dat eiseres zich niet heeft ingezet om haar rechten als statushouder in Italië geldend te maken.
Bijzondere kwetsbaarheid
15. Eiseres heeft nog verwezen naar artikel 20, derde lid, van de Kwalificatierichtlijn waarin staat dat de lidstaten rekening moeten houden met de specifieke situatie van kwetsbare personen zoals ouderen. Daarbij wijst zij op de leeftijd van haar echtgenoot van 66 jaar, en die van haarzelf van 53 jaar. Los van de vraag of eiseres als oudere kan worden gezien, slaagt dit argument alleen al niet omdat zij niet onderbouwt welke bijzondere behoeften zij op grond van haar leeftijd zou hebben, zoals het vierde lid van artikel 20 van de Kwalificatierichtlijn verlangt.

Beroep op het arrest Bahaddar

16. Eiseres heeft ten slotte aan de rechtbank gevraagd om deze zaak ambtshalve te beoordelen op grond van het arrest Bahaddar.4 De rechtbank wijst dat verzoek af omdat niet is gebleken van een situatie als omschreven in dat arrest. Er is immers geen sprake van een situatie waarin nationale procedureregels de inhoudelijk beoordeling van het beroep verhinderen.

Conclusie en gevolgen

17. De minister heeft de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2 Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:219.
3 Uitspraken van 24 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1788, 18 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2473
en 10 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3651.
4 ECLI:CE:ECHR:1998:0219JUD002589494 en ECLI:NL:RVS:2022:1664.
18. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Wilpstra - Foppen, griffier.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Wilpstra - Foppen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
07 oktober 2024

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.