ECLI:NL:RVS:2024:3426
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake bewaring van een vreemdeling
In deze zaak heeft de Raad van State op 26 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 6 augustus 2024. De rechtbank had eerder het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling was op 23 juli 2024 door de minister van Asiel en Migratie in bewaring gesteld. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. G.S.S. de Kok, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank.
De Raad van State heeft geoordeeld dat de rechtbank een gebrek heeft vastgesteld in de grondslag van de ophouding van de vreemdeling. De vreemdeling heeft in zijn eerste grief terecht aangevoerd dat de rechtbank de minister had moeten veroordelen in de proceskosten, wat de rechtbank niet heeft gedaan. Dit leidt tot de conclusie dat de grief slaagt. De overige grieven van de vreemdeling hebben echter niet geleid tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat deze geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moeten worden.
De Raad van State verklaart het hoger beroep gegrond en vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover deze de minister niet heeft veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten. De minister wordt veroordeeld tot betaling van € 2.625,00 aan proceskosten, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J.P.G. van Bekhoven, griffier.