ECLI:NL:RVS:2024:3426

Raad van State

Datum uitspraak
26 augustus 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
202404995/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake bewaring van een vreemdeling

In deze zaak heeft de Raad van State op 26 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 6 augustus 2024. De rechtbank had eerder het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling was op 23 juli 2024 door de minister van Asiel en Migratie in bewaring gesteld. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. G.S.S. de Kok, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank.

De Raad van State heeft geoordeeld dat de rechtbank een gebrek heeft vastgesteld in de grondslag van de ophouding van de vreemdeling. De vreemdeling heeft in zijn eerste grief terecht aangevoerd dat de rechtbank de minister had moeten veroordelen in de proceskosten, wat de rechtbank niet heeft gedaan. Dit leidt tot de conclusie dat de grief slaagt. De overige grieven van de vreemdeling hebben echter niet geleid tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat deze geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moeten worden.

De Raad van State verklaart het hoger beroep gegrond en vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover deze de minister niet heeft veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten. De minister wordt veroordeeld tot betaling van € 2.625,00 aan proceskosten, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J.P.G. van Bekhoven, griffier.

Uitspraak

202404995/1/V3.
Datum uitspraak: 26 augustus 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 6 augustus 2024 in zaak nr. NL24.29336 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 23 juli 2024 heeft de minister de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 6 augustus 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. G.S.S. de Kok, advocaat in Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de vreemdeling niet op de juiste grondslag is opgehouden. Hiermee heeft de rechtbank een gebrek vastgesteld in de direct aan de bewaring voorafgaande ophouding. De vreemdeling klaagt daarom in de eerste grief terecht dat de rechtbank de minister had moeten veroordelen in de proceskosten. De rechtbank heeft dat namelijk niet gedaan, terwijl zij dat volgens de rechtspraak van de Afdeling wel had moeten doen (onder meer de uitspraak van 3 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2723, onder 1).
De grief slaagt.
2.       Wat de vreemdeling in de overige grieven heeft aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat de grief geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, voor zover de rechtbank heeft nagelaten de minister tot vergoeding van de bij de vreemdeling in beroep opgekomen proceskosten te veroordelen en wordt voor het overige bevestigd. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 6 augustus 2024 in zaak nr. NL24.29336, voor zover de rechtbank heeft nagelaten de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van de bij de vreemdeling opgekomen proceskosten te veroordelen;
III.      bevestigt de uitspraak voor het overige;
IV.      veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.625,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J.P.G. van Bekhoven, griffier.
w.g. Meijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Bekhoven
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2024
959