ECLI:NL:RVS:2024:2723

Raad van State

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
3 juli 2024
Zaaknummer
202402916/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake bewaring van een vreemdeling

Op 3 juli 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 3 mei 2024. De vreemdeling was op 9 april 2024 in bewaring gesteld door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.B.J. Strooij, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

In de overwegingen van de Raad van State werd vastgesteld dat de rechtbank ten onrechte geen proceskostenvergoeding had toegekend aan de vreemdeling. De vreemdeling had terecht geklaagd over het oordeel van de rechtbank dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding. De rechtbank had geconstateerd dat de betrokken ambtenaar van de politie in strijd met de Ambtsinstructie had gehandeld door handboeien te gebruiken tijdens de overbrenging van de celruimte naar het transportvervoer. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank hiermee een gebrek had geconstateerd en dat dit aanleiding had moeten zijn om de staatssecretaris in de proceskosten te veroordelen.

De overige grieven van de vreemdeling leidden niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat deze geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. De Afdeling zag ook ambtshalve geen reden om de bewaring onrechtmatig te achten. Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze de staatssecretaris niet had veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten, en veroordeelde de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 2.625,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

202402916/1/V3
Datum uitspraak: 3 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-­Hertogenbosch, van 3 mei 2024 in zaak nr. NL24.16730 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 9 april 2024 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 3 mei 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.B.J. Strooij, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1.       De vreemdeling klaagt in zijn derde grief terecht over het oordeel van de rechtbank dat geen aanleiding bestaat voor een proceskostenvergoeding. De rechtbank heeft overwogen dat de betrokken ambtenaar van de politie in strijd met artikel 22, tweede lid, van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en andere opsporingsambtenaren heeft gehandeld door in dit geval tijdens de overbrenging van de celruimte naar het transportvervoer handboeien te gebruiken. De vreemdeling betoogt terecht dat de rechtbank hiermee een gebrek heeft geconstateerd in de direct aan de bewaring voorafgaande overbrenging, waarin zij aanleiding had moeten zien de staatssecretaris in de proceskosten te veroordelen. De Afdeling wijst ter vergelijking op haar uitspraak van 7 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1928.
De grief slaagt.
2.       Wat de vreemdeling in zijn overige grieven heeft aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat de grieven geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.       De Afdeling ziet ook ambtshalve geen reden om de bewaring onrechtmatig te achten.
4.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, voor zover de rechtbank de staatssecretaris niet heeft veroordeeld tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten. De staatssecretaris moet de proceskosten die de rechtbank in beroep ten onrechte niet heeft toegekend en de proceskosten voor het hoger beroep vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's­-Hertogenbosch van 3 mei 2024 in zaak nr. NL24.16730, voor zover de rechtbank heeft nagelaten de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van de bij de vreemdeling opgekomen proceskosten te veroordelen;
III.      bevestigt de uitspraak voor het overige;
IV.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.625,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. M. Soffers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.W.A. Weber, griffier.
w.g. Soffers
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Weber
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2024
846-1017