ECLI:NL:RVS:2024:3073
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Sevenster
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van asielaanvraag door rechtbank Den Haag
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, die op 29 januari 2024 het beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk heeft verklaard. De vreemdeling had op 6 december 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling kennelijk geen prijs meer stelde op bescherming in Nederland, omdat hij op 8 november 2023 met onbekende bestemming was vertrokken en er geen concrete aanknopingspunten waren dat hij nog belang had bij de beoordeling van zijn beroep.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Alkir, heeft hoger beroep ingesteld. In het hoger beroep klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte zijn beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de vreemdeling, ondanks zijn vertrek, nog steeds belang heeft bij het rechtsmiddel, omdat hij contact onderhoudt met zijn gemachtigde. De Afdeling verwijst naar een eerdere uitspraak waarin is gesteld dat een vreemdeling die met onbekende bestemming is vertrokken, maar nog contact heeft met zijn gemachtigde, in beginsel geacht moet worden belang te hebben bij de beoordeling van zijn beroep.
De Afdeling komt tot de conclusie dat de grief van de vreemdeling slaagt en verklaart het hoger beroep gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en de zaak wordt terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling. Tevens wordt de minister van Asiel en Migratie veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 875,00 worden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.