ECLI:NL:RVS:2024:3073

Raad van State

Datum uitspraak
31 juli 2024
Publicatiedatum
30 juli 2024
Zaaknummer
202400809/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van asielaanvraag door rechtbank Den Haag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, die op 29 januari 2024 het beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk heeft verklaard. De vreemdeling had op 6 december 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling kennelijk geen prijs meer stelde op bescherming in Nederland, omdat hij op 8 november 2023 met onbekende bestemming was vertrokken en er geen concrete aanknopingspunten waren dat hij nog belang had bij de beoordeling van zijn beroep.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Alkir, heeft hoger beroep ingesteld. In het hoger beroep klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte zijn beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de vreemdeling, ondanks zijn vertrek, nog steeds belang heeft bij het rechtsmiddel, omdat hij contact onderhoudt met zijn gemachtigde. De Afdeling verwijst naar een eerdere uitspraak waarin is gesteld dat een vreemdeling die met onbekende bestemming is vertrokken, maar nog contact heeft met zijn gemachtigde, in beginsel geacht moet worden belang te hebben bij de beoordeling van zijn beroep.

De Afdeling komt tot de conclusie dat de grief van de vreemdeling slaagt en verklaart het hoger beroep gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en de zaak wordt terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling. Tevens wordt de minister van Asiel en Migratie veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 875,00 worden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

202400809/1/V3.
Datum uitspraak: 31 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 29 januari 2024 in zaak nr. NL23.38352 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 6 december 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 29 januari 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Alkir, advocaat in Eindhoven, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft desgevraagd een schriftelijke uiteenzetting gegeven en de vreemdeling heeft desgevraagd een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1.       De minister heeft de rechtbank bij brief van 22 december 2023 laten weten dat de vreemdeling op 8 november 2023 met onbekende bestemming is vertrokken. De gemachtigde van de vreemdeling heeft de rechtbank in reactie op die brief laten weten dat hij nog contact heeft met de vreemdeling en dat de vreemdeling hem op 12 december 2023 nog via WhatsApp had gevraagd of hij al iets van de rechtbank had vernomen. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat, nu de gemachtigde niet heeft verklaard dat het hem bekend is waar de vreemdeling verblijft, de vreemdeling kennelijk geen prijs meer stelt op bescherming in Nederland.
2.       In zijn enige grief klaagt de vreemdeling terecht dat de rechtbank zijn beroep vervolgens ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat hij geen belang meer zou hebben bij de beoordeling van zijn beroep. Wanneer een vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken, maar wel contact onderhoudt met zijn gemachtigde, moet hij namelijk in beginsel geacht worden belang te hebben bij het door hem ingestelde rechtsmiddel. Dit is alleen anders als er voldoende concrete aanknopingspunten zijn dat die vreemdeling geen prijs meer stelt op bescherming in Nederland of dat hij anderszins geen actueel en reëel belang meer heeft. De Afdeling wijst in dit kader op haar uitspraak van 1 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2662, onder 2.7. Van zulke aanknopingspunten is in dit concrete geval niet gebleken.
De grief slaagt.
3.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De Afdeling wijst de zaak naar de rechtbank terug om door haar te worden behandeld, waarbij zij het oordeel van de Afdeling in deze uitspraak in acht neemt (artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb). De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 29 januari 2024 in zaak nr. NL23.38352;
III.      wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV.      veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 875,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Vos, griffier.
w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Vos
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2024
644