202307477/1/A2.
Datum uitspraak: 24 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Wagenborgen, gemeente Eemsdelta,
appellant,
en
de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 mei 2023 heeft de Nationaal Coördinator Groningen namens de staatssecretaris vastgesteld dat de woning van [appellant] aan de [locatie] in Wagenborgen voldoet aan de veiligheidsnorm en niet hoeft te worden versterkt.
Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 16 oktober 2023 ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 mei 2024, waar [appellant], bijgestaan door mr. L.M. Blankestijn, advocaat te Leeuwarden, is verschenen.
Overwegingen
Beoordelingskader
1. De bepalingen van de Awb die in deze zaak van toepassing zijn, luiden:
Artikel 3:41, eerste lid: "De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager."
Artikel 6:7: "De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken."
Artikel 6:8, eerste lid: "De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt."
Artikel 6:11: "Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest."
Ontvankelijkheid van het beroep
2. Voordat de Afdeling aan een inhoudelijke behandeling van het beroepschrift toekomt, moet zij eerst beoordelen of het beroep tijdig is ingediend en ontvankelijk is.
Uit artikel 6:8, eerste lid, van de Awb volgt dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift aanvangt de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. De bekendmaking van besluiten gericht aan een of meer belanghebbende geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, waaronder de aanvrager van het besluit. Het besluit op bezwaar is op 16 oktober 2023 aan [appellant] toegezonden en daarmee bekend gemaakt. Dat betekent dat de beroepstermijn is aanvangen op 17 oktober 2023 en, gelet op termijn van zes weken uit artikel 6:7 van de Awb, is geëindigd op 27 november 2023. Het beroepschrift is volgens het verzendlabel op de envelop verzonden op 30 november 2023 en daarmee buiten de termijn voor het instellen van beroep. Op de zitting heeft [appellant] erkend dat zijn beroepschrift te laat is ingediend.
3. [appellant] heeft aangevoerd dat de Afdeling de ontvankelijkheid van het beroepschrift niet zelf hoeft te beoordelen, omdat de staatssecretaris er niets over heeft aangevoerd. Hij voert ook aan dat er hier sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht, omdat hij heeft moeten wachten op het rapport van een adviseur en de mogelijkheid van het indienen van een pro forma beroepschrift niet aan hem bekend is gemaakt in de rechtsmiddelenclausule bij het besluit op bezwaar. Hij verwijst ook naar de conclusie van advocaat-generaal Widdershoven van 7 september 2023, ECLI:NL:CBB:2023:476. In dat verband voert hij ook aan dat hij slechts een individuele burger is die niet-juridisch geschoold is en hij ten tijde van de beroepsprocedure geen rechtsbijstand had. Ook de geringe duur van de termijnoverschrijding is volgens [appellant] van belang. Beoordeling van de termijnoverschrijding
4. De vraag of een (hoger) beroepschrift tijdig is ingediend is een kwestie van openbare orde. De Afdeling moet dit dan ook ambtshalve beoordelen. Dat de staatssecretaris over de tijdigheid van het indienen van het beroepschrift niets heeft aangevoerd, doet daar dan ook niet aan af.
Vanwege de te late indiening van het beroepschrift door [appellant] moet het beroep in beginsel niet-ontvankelijk worden verklaard. Echter, op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring van het beroep achterwege als uit de feiten en omstandigheden van het geval blijkt dat het te laat indienen van het beroepschrift niet aan de indiener toe te rekenen is.
4.1. Op 30 januari 2024 heeft de grote kamer van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: het CBb) vier uitspraken gedaan over de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding (ECLI:NL:CBB:2024:31, ECLI:NL:CBB:2024:32, ECLI:NL:CBB:2024:33 en ECLI:NL:CBB:2024:34). Het CBb heeft de conclusie van advocaat-generaal Widdershoven niet gevolgd. Net als het CBb ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat bij geringe termijnoverschrijding al sprake zou zijn van verschoonbaarheid. [appellant] werd bij het indienen van zijn beroepschrift niet bijgestaan door een rechtshulpverlener. In het licht van de uitspraak van de CBb moet de Afdeling bezien of zich bijzondere omstandigheden voordeden die maken dat de termijnoverschrijding niet aan [appellant] kan worden toegerekend. Dat [appellant] een niet-juridisch geschoolde burger is en hij niet werd bijgestaan door een rechtshulpverlener, is niet aan te merken als een bijzondere omstandigheid. [appellant] heeft aangevoerd dat hij heeft gewacht op het rapport van een adviseur en dat hij niet wist dat hij pro forma beroep kon indienen. Ook dat levert geen bijzondere omstandigheid op. Onbekendheid met de mogelijkheid van het indienen van een pro forma beroepschrift is naar het oordeel van de Afdeling geen bijzondere omstandigheid, reeds vanwege het feit dat [appellant] op 20 november 2023 beschikking kreeg over het rapport van de deskundige en er toen nog een week resteerde om gronden te formuleren. In de rechtsmiddelverwijzing onder het besluit van 16 oktober 2023 is ook uitdrukkelijk vermeld dat binnen zes weken, vanaf de dag nadat de brief is verstuurd, beroep moet worden ingesteld bij de Afdeling. [appellant] heeft dan ook redelijkerwijs kunnen weten dat hij uiterlijk op 23 november 2023 zijn beroepschrift moest indienen. Ook de omstandigheden tezamen maken niet dat die bijzonder zijn.
Gelet op het voorgaande kan het niet tijdig indienen van het beroepschrift redelijkerwijs aan [appellant] worden toegerekend, waardoor de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
Conclusie
5. Het beroep zal niet-ontvankelijk worden verklaard.
6. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. C.H. Bangma, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. Klingers, griffier.
w.g. Bangma
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Klingers
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2024
341-1089