ECLI:NL:RVS:2024:2897

Raad van State

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
17 juli 2024
Zaaknummer
202401599/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van recht in bestuursrechtelijke procedures tegen campusverbod van Erasmus Universiteit

In deze zaak heeft de appellant beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn aanvraag om toegelaten te worden tot de master Business Information Systems aan de Rotterdam School of Management van de Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR). De appellant heeft een civielrechtelijk campusverbod dat hem de toegang tot de campus ontzegt, vanwege zijn betrokkenheid bij verschillende incidenten en het indienen van talrijke verzoeken en klachten die geen resultaat hebben opgeleverd. Het College van Bestuur (CvB) van de EUR heeft zijn aanvraag op 29 maart 2024 afgewezen, waarna de appellant beroep heeft ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 22 april 2024. De Afdeling heeft vastgesteld dat de appellant misbruik heeft gemaakt van zijn recht om beroep in te stellen. Dit oordeel is gebaseerd op eerdere uitspraken waarin is geoordeeld dat het campusverbod civielrechtelijk van aard is en dat de appellant, die niet ingeschreven was aan de EUR, geen recht had op toegang tot de campus. De Afdeling heeft geconcludeerd dat de appellant in meerdere procedures heeft geprobeerd het campusverbod aan te vechten, terwijl hij wist dat deze procedures kansloos waren.

Uiteindelijk heeft de Afdeling het beroep van de appellant niet-ontvankelijk verklaard wegens misbruik van recht. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de bevoegdheid om beroep in te stellen, vooral in gevallen waarin eerder is geoordeeld dat de rechtsmiddelen geen kans van slagen hebben. De Afdeling heeft bepaald dat het CvB geen proceskosten hoeft te vergoeden.

Uitspraak

202401599/1/A2.
Datum uitspraak: 17 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
en
College van bestuur van de Erasmus Universiteit Rotterdam (hierna: het CvB),
verweerder.
Procesverloop
[appellant] heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn aanvraag om te worden toegelaten tot de master Business Information Systems van de Rotterdam School of Management van de Erasmus Universiteit Rotterdam (hierna: EUR).
Bij beslissing van 29 maart 2024 heeft het CvB de aanvraag afgewezen.
Het CvB heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en het CvB hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 22 april 2024, waar [appellant] is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Op [appellant] is voor onbepaalde tijd een civielrechtelijk campusverbod van kracht voor gebouwen, terreinen en voorzieningen van de EUR. Aan dat verbod ligt ten grondslag dat hij de EUR en de medewerkers bleef betrekken bij verschillende verzoeken, meldingen, aandachtspunten, klachten, aanvragen, bezwaren en gerechtelijke procedures, die in vrijwel alle gevallen tot niets hebben geleid. Daarbij was [appellant] betrokken bij verschillende incidenten op de campus, die leidden tot onrust en een gevoel van onveiligheid bij medewerkers, studenten en bezoekers. Omdat [appellant] geen enkele rechtsverhouding had met de EUR, heeft het CvB hem als eigenaar de toegang tot de campus ontzegd.
De beoordeling van het beroep
2.       De Afdeling ziet aanleiding om ambtshalve te beoordelen of er in het voorliggende geschil sprake is van misbruik van recht.
2.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling kan de bevoegdheid om een bestuursrechtelijk rechtsmiddel in te stellen, niet worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Artikel 13, eerste lid, en artikel 15 van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek verzetten zich tegen een inhoudelijke behandeling van een bestuursrechtelijk rechtsmiddel dat misbruik van een bevoegdheid behelst en bieden dan ook een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van een zodanig rechtsmiddel (zie de uitspraak van de Afdeling van 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4129, r.o. 5.1).
3.       Bij uitspraak van 31 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3628, heeft de Afdeling geoordeeld dat in procedures waarbij de belanghebbende rechtsmiddelen heeft ingesteld waarvan hij geacht moet worden te weten dat die evident geen kans van slagen hebben, sprake kan zijn van misbruik van recht en het (hoger) beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
4.       De Afdeling is van oordeel dat [appellant] in dit geval misbruik heeft gemaakt van de bevoegdheid om beroep in te stellen. De Afdeling legt hierna uit hoe zij tot dat oordeel komt.
4.1.    Op 12 september 2022 heeft het CvB [appellant] een campusverbod opgelegd. Tegen deze beslissing heeft hij bezwaar gemaakt en beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op dat bezwaar. De Afdeling heeft bij uitspraak van 12 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2702, geoordeeld dat het bezwaar tegen het campusverbod niet anders dan niet-ontvankelijk kon worden verklaard, omdat het campusverbod geen bestuursrechtelijke beslissing is. [appellant] studeerde ten tijde van het opleggen van het campusverbod niet aan de EUR, waardoor deze situatie niet binnen de werkingssfeer van artikel 7.57h van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek valt.
4.2.    [appellant] heeft sinds het campusverbod van kracht is meerdere aanvragen ingediend om te worden toegelaten tot een van de door de EUR aangeboden masteropleidingen. Deze zijn telkens afgewezen, omdat [appellant], zolang het campusverbod van kracht is, geen gebruik kan maken van het onderwijs of andere faciliteiten waar hij op basis van de inschrijving recht op zou hebben. Daarover heeft [appellant] ook verschillende procedures bij de Afdeling gevoerd waarin hij het CvB in gebreke heeft gesteld en vervolgens beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door het CvB op zijn rechtsmiddel (ECLI:NL:RVS:2024:1101, ECLI:NL:RVS:2024:1102, ECLI:NL:RVS:2023:2701, ECLI:NL:RVS:2023:675, 202303635/1/A2) of procedures die daarmee samenhangen (ECLI:NL:RVS:2024:1103, ECLI:NL:RVS:2023:3433, 202305512/2/A2, 202303635/2/A2, 202300540/2/A2). In geen van deze procedures heeft dit tot het voor [appellant] gewenste resultaat geleid dat hij is ingeschreven bij een masteropleiding of heeft het CvB dwangsommen verbeurd.
4.3.    De Afdeling stelt vast dat sprake is van een patroon van veelvuldig procederen in zaken, waarbij voor [appellant] op voorhand duidelijk was of zou moeten zijn dat die kansloos zijn. In al die procedures stelt hij steeds opnieuw het campusverbod aan de orde, terwijl de Afdeling daarover al eerder heeft geoordeeld dat dit civielrechtelijk van aard is. Ook op de zitting bij de Afdeling in voorliggende procedure heeft [appellant] te kennen gegeven dat hij via het verzoek tot inschrijving het civielrechtelijk campusverbod aan de orde wil stellen. Hij stelt zich hierbij opnieuw op het standpunt dat de bestuursrechtelijke weg daarvoor open zou moet staan.
4.4.    Uit het samenstel van de uitspraken van de Afdeling van 12 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2702, waarin zij heeft bevestigd dat het campusverbod civielrechtelijk van aard is, en die van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1101, waarin onder meer is geoordeeld dat zolang dat campusverbod van kracht is [appellant] niet kan studeren aan de EUR, wordt [appellant] geacht te weten dat ook dit beroep evident geen kans van slagen heeft. Desondanks stelt hij consequent rechtsmiddelen in tegen het niet tijdig nemen van een beslissing en het ongegrond verklaren van zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van die beslissingen.
4.5.    De Afdeling begrijpt dat [appellant] graag zou willen studeren aan de EUR en dat hij het campusverbod aan de orde wil kunnen stellen dat daaraan in de weg staat. Zij stelt echter ook vast dat zij al meerdere keren heeft geoordeeld dat de bestuursrechtelijke weg hiervoor niet open staat. Gelet op wat onder 4.3 is overwogen heeft [appellant] de bevoegdheid om beroep in te stellen zonder redelijk doel aangewend. De Afdeling zal daarom het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing niet-ontvankelijk verklaren wegens misbruik van recht.
5.       Het beroep heeft op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht van rechtswege mede betrekking op de alsnog genomen beslissing op de aanvraag. Omdat is vast komen te staan dat [appellant] misbruik heeft gemaakt van recht, zal de Afdeling ook dat beroep niet-ontvankelijk verklaren.
Conclusie
6.       Het beroep is niet-ontvankelijk. Het CvB hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. W. den Ouden, mr. H. Benek, en mr. J.C.A. de Poorter, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier.
w.g. Den Ouden
voorzitter
w.g. Van de Sluis
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2024
802-1062